ECLI:NL:RBDHA:2023:10079

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
NL23.1989
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag tot machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinsleden

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. F. Boone, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvragen voor machtigingen tot voorlopig verblijf (mvv) voor zijn ouders en zussen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het nemen van een besluit door verweerder is overschreden en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. De rechtbank heeft besloten dat het beroep gegrond is en dat verweerder binnen acht weken alsnog een besluit moet nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 418,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van samenhang tussen de aanvragen, waardoor er slechts één dwangsom verschuldigd is. De uitspraak is openbaar gemaakt op 15 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.1989
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) nareis voor zijn ouders en een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘familie en gezin’ voor zijn zussen (de aanvragen).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.1
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.2 Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.3
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen op de aanvragen is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken daarna beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Dit betekent dat het beroep terecht is ingediend.
1. Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3 Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4. Het beroep is kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank verweerder op?
5. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.4 In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is kan de rechtbank een andere termijn opleggen.5
6. Verweerder heeft verzocht om een langere termijn, namelijk zestien weken. Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat hij meer tijd nodig heeft om op de aanvragen van eiser te beslissen, voor het aanleveren van aanvullende informatie en documenten. Na ontvangst van de gevraagde informatie zal worden bepaald of nader onderzoek in de vorm van een DNA- onderzoek noodzakelijk is voor het nemen van een besluit. Eiser heeft niet gereageerd op de verzochte beslistermijn.
7. De rechtbank ziet in de uitleg van verweerder aanleiding om een langere beslistermijn dan twee weken op te leggen. De rechtbank vindt de gevraagde termijn van zestien weken echter te lang, omdat er niet voldoende is gemotiveerd welke aanvullende informatie en documenten nodig zijn. Daarnaast is eiser minderjarig, is de aanvraag meer dan een jaar geleden gedaan en is er sinds de ingebrekestelling meer dan 3 maanden verstreken. Om recht te doen aan zowel het belang van eiser bij een duidelijke beslistermijn, als het belang van verweerder om tot een zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen, legt de rechtbank dan ook een uiterlijke beslistermijn van acht weken op.
Welke rechterlijke dwangsom legt de rechtbank verweerder op?
8. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500
Bestuurlijke dwangsom
9. Eiser heeft de rechtbank verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden.6
10. Verder bepaalt artikel 4:17, zevende lid, van de Awb dat als er meerdere aanvragen gelijktijdig zijn ingediend, daar afzonderlijk op moet worden beslist. Als er niet tijdig is beslist op de aanvraag, moet het bestuursorgaan in beginsel ook per beslissing een dwangsom betalen. De rechtbank oordeelt dat een redelijke uitleg van artikel 4:17, zevende lid, van de Awb meebrengt dat hiervan kan worden afgeweken als de aanvragen tegelijk zijn gedaan en zodanig met elkaar samenhangen, dat in feite van één aanvraag moet worden gesproken. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling
4 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
6 Artikelen 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 juli 2020.7
11. In het geval van eiser gaat de rechtbank ervan uit dat er sprake is van samenhang tussen de aanvragen. In het geval van eiser is er sprake van vier afzonderlijke aanvragen die op dezelfde dag zijn ingediend. Daarnaast zijn de betrokkenen gezinsleden van elkaar. Het betreffen de zussen en ouders van eiser. De rechtbank oordeelt daarom dat er sprake is van samenhang en dat in feite sprake is van één beslissing op aanvraag die genomen moet worden. Dit leidt ertoe dat er ook maar één dwangsom door verweerder betaald moet worden.
Conclusie en gevolgen
12. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen acht weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
13. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep kennelijk gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
  • draagt verweerder op binnen acht weken alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiser.
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van D.A.M. Delger, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 maart 2023

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.