In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die in een vreemdelingenrechtelijke procedure betrokken is. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat haar geen uitstel van vertrek verleende op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris had op 6 april 2023 een beslissing op bezwaar genomen, maar deze beslissing werd op 8 juni 2023 ingetrokken. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij vreesde voor uitzetting.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster niet in staat is het griffierecht te betalen en heeft haar vrijstelling daarvan verleend. De staatssecretaris heeft in een brief van 23 juni 2023 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek van verzoekster. Dit leidde de voorzieningenrechter tot de conclusie dat verzoekster niet mag worden uitgezet totdat er een beslissing op het bezwaar is genomen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en de staatssecretaris bevolen om zich te onthouden van uitzettingsmaatregelen.
Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 837,00. Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, in aanwezigheid van griffier N. Walstra, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.