2.2.Ter zitting heeft verweerder lichte grond 4e laten vallen.
3. Uit het arrest van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor bewaring ambtshalve toetst. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De rechtbank ziet in het hiervoor genoemde arrest van het HvJEU geen aanleiding om de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling ambtshalve te toetsen. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Op 24 maart 2023 heeft verweerder middels een beschikking besloten dat eiser geen rechtmatig verblijf meer heeft in Nederland. Deze beschikking is op 27 april 2023 aan eiser uitgereikt. Verder overweegt de rechtbank dat de zware en lichte gronden 3c, 3i en 4a, in samenhang bezien, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Ten aanzien van zware grond 3c heeft verweerder terecht gesteld dat eiser bij beschikking van 24 maart 2023, uitgereikt op 27 april 2023, de aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht blijkt Nederland te verlaten en eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn van een maand daaraan gevolg heeft gegeven. Verder heeft verweerder ook zware grond 3i aan eiser kunnen tegenwerpen. Hoewel deze grond in de maatregel van bewaring niet is aangekruist, is deze grond wel van een motivering voorzien. Op grond van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 2 juli 2012mag deze grond worden meegenomen. Verweerder heeft terecht gesteld dat uit de verklaring van eiser tijdens het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling en zijn gedrag volgt dat eiser geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer. Verder heeft verweerder ook lichte grond 4a aan eiser kunnen tegenwerpen, nu eiser zich niet heeft gehouden aan de verplichting conform artikel 4.39 van het Vreemdelingenbesluit 2000, namelijk om in persoon melding te doen van zijn onrechtmatig verblijf en aanwezigheid bij de korpschef. Verweerder heeft in de maatregel daarmee voldoende gemotiveerd waarom er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Nu er voldoende gronden zijn om de maatregel te kunnen dragen, laat de rechtbank de beoordeling van de rechtmatigheid van de lichte gronden 4c en 4d onbesproken.
5. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaring van eiser waaruit blijkt dat hij niet wil terugkeren naar zijn land van herkomst, is verweerder er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. Verweerder heeft zich in de maatregel terecht op het standpunt gesteld dat in het detentiecentrum de nodige medische en psychische voorzieningen beschikbaar zijn die gelijk kunnen worden gesteld aan de voorzieningen in de vrije maatschappij.
6. Eiser betoogt dat verweerder niet voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting. Blijkens de M122 was op 12 juni 2023, tijdens de strafdetentie, al bekend wie eiser was, en was het Poolse paspoort ook voorhanden voor verweerder. Eiser begrijpt niet dat toen geen vlucht is geboekt en dat hij pas op dag veertien is uitgezet naar Polen. Een vlucht met een paspoort is immers zo geboekt en uit het procesdossier volgt niet waarom dit veertien dagen in beslag moest nemen.