ECLI:NL:RBDHA:2023:10102

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
NL23.11301
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzorgvuldige afhandeling van asielaanvraag door staatssecretaris met betrekking tot leeftijdsonderzoek

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Gambiaanse nationaliteit, had op 6 maart 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 6 april 2023 door de staatssecretaris als ongegrond werd afgewezen. De rechtbank constateert dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen, met name door een fout in de bepaling van eisers leeftijd door een radioloog. De staatssecretaris had zich niet voldoende vergewist van de zorgvuldigheid van het leeftijdsonderzoek en mocht dit niet zonder meer aan de besluitvorming ten grondslag leggen.

De rechtbank behandelt het beroep op 8 juni 2023, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig zijn, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser stelt dat hij homoseksueel is en problemen heeft ondervonden in Gambia, wat zijn asielaanvraag ondersteunt. De staatssecretaris achtte echter de geaardheid van eiser niet geloofwaardig, ondanks dat het eerste element van eisers verhaal als geloofwaardig werd beschouwd.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de aanvraag ten onrechte als ongegrond heeft afgewezen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser, die in totaal € 1.674,- bedragen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het uitvoeren van leeftijdsonderzoeken en de vergewisplicht van bestuursorganen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.11301

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J.G. Brands),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt van Gambiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum 1] . Hij heeft op 6 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 6 april 2023 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
2. De rechtbank heeft het beroep op 8 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, B.J. Kane als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij homoseksueel is en dat hij daardoor problemen heeft ondervonden in Gambia, en heeft aan zijn aanvraag tevens de problemen die hij ondervond met zijn oom ten grondslag gelegd.
6. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
identiteit, nationaliteit en herkomst; en
eisers homoseksuele gerichtheid.
De staatssecretaris acht het eerste element geloofwaardig, maar eisers gestelde geaardheid niet evenals de problemen die eiser als gevolg daarvan zou hebben ondervonden. De staatssecretaris concludeert daarom dat de asielaanvraag afgewezen moet worden als ongegrond.
7. Eiser stelt dat de staatssecretaris hem ten onrechte als meerderjarige beschouwt. In het voornemen gaat de staatssecretaris uit van eisers opgegeven geboortedatum en wordt het eerste relevante element geloofwaardig geacht. Om die reden mocht eiser ervan uitgaan dat de staatssecretaris uitging van de geboortedatum [geboortedatum 1] . De rechtbank leest eisers stelling als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Voorts betoogt eiser dat leeftijdsonderzoeken in zijn geheel niet gebruikt mogen worden. Eiser verwijst ter onderbouwing van deze stelling naar een rapport van de Nationale ombudsman (hierna: de Ombudsman). [1] Daarnaast betoogt eiser dat de staatssecretaris zich in het geval van eiser niet op het leeftijdsonderzoek mag baseren. Het was voor eiser niet duidelijk dat er een fout was gemaakt en welke gevolgen deze fout precies had. Bovendien is het leeftijdsonderzoek ondoorzichtig en onzorgvuldig uitgevoerd.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat aan eiser leeftijdsonderzoek is aangeboden in de vorm van medisch leeftijdsonderzoek. Op 30 augustus 2022 heeft het NFI een deskundigenrapport uitgebracht waaruit blijkt dat radioloog SA concludeert dat de sleutelbeenderen van eiser zijn uitgerijpt. Radioloog AB concludeert dat de sternale uiteinden van de beide sleutelbeenderen van eiser nog niet volledig zijn uitgerijpt. Omdat er geen consensus is over de mate van uitrijping van de sleutelbeenderen is de conclusie van het deskundigenrapport dat het mogelijk is dat eiser minderjarig is.
7.2.
Op 16 januari 2023 heeft het NFI een herzien adviesrapport uitgebracht ter vervanging van het eerste adviesrapport van 30 augustus 2022. De verklaring voor de herziening is volgens het herziene rapport,
“In het oorspronkelijke rapport
werd uitgegaan van een situatie waarbij er geen consensus was tussen de beoordelingen van twee radiologen. Inmiddels is tijdens een jaarlijkse controle gebleken dat één radioloog (AB, bijlage lb) niet de correcte beoordeling had verzonden naar het NFI.”Het rapport vermeldt dat beide radiologen volledig uitgerijpte sleutelbeenderen hebben waargenomen en dat uitgerijpte sleutelbeenderen nooit zijn aangetroffen bij minderjarige individuen. De conclusie is dan ook dat het volledig uitgerijpt zijn van de sleutelbeenderen niet past bij een minderjarige leeftijd.
7.3.
Bij brief van 21 februari 2023 heeft de staatssecretaris aan de gemachtigde van eiser bericht dat eiser, gelet op het herzien adviesrapport als meerderjarige de asielprocedure zal doorlopen. Op dezelfde dag heeft de staatssecretaris aan de Vreemdelingenpolitie bericht dat de geboortedatum van eiser dient te worden gewijzigd, namelijk in [geboortedatum 2] .
7.4.
In het voornemen wordt niet gesproken over de aangepaste geboortedatum en bij de persoonsgegevens van eiser staat bij geboortedatum ‘ [geboortedatum 1] ’ vermeld. In het bestreden besluit is aangegeven dat er wordt uitgegaan van de geboortedatum [geboortedatum 2] . De geboortedatum [geboortedatum 1] is volgens de staatssecretaris per abuis opgenomen.
7.5.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Gelet op de communicatie op 21 februari 2023 met de gemachtigde van eiser was duidelijk dat de staatssecretaris uitging van de meerderjarigheid van eiser. Eiser is vervolgens als meerderjarige gehoord. Dat in het voornemen een onzorgvuldigheid is geslopen maakt dat niet anders. De gemachtigde van de staatssecretaris heeft ter zitting ook uitgelegd hoe de fout is ontstaan (namelijk dat een handmatige aanpassing bij het opmaken van documenten nodig was). Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat door of namens de staatssecretaris toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit eiser in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe de staatssecretaris in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.
7.6.
Ook de stelling dat het leeftijdsonderzoek in algemene zin geen bruikbaar instrument is om twijfel over de leeftijd weg te nemen volgt de rechtbank niet. Met het stuk van de Ombudsman uit 2002 heeft eiser dit niet aannemelijk gemaakt. Er is inmiddels bijna 20 jaar verstreken sinds het rapport is verschenen. Het rapport is daarom gedateerd. De rechtbank kan dan ook niet, zonder verdere onderbouwing van eiser, uitgaan van de conclusies uit het rapport. Ook de verwijzing naar het artikel uit De Groene Amsterdammer maakt niet dat de staatssecretaris van deze onderzoeksmethode geen gebruik kan maken. In het artikel wordt vermeld dat de beoordeling van röntgenfoto’s door buitenlandse radiologen gebeurt, nu het voor Nederlandse radiologen niet mogelijk is om de beoordeling anoniem uit te voeren. Omdat het ondertekenen met naam tot ongewenste situaties – zoals bijvoorbeeld bedreiging – leidde, is het NFI uitgeweken naar buitenlandse radiologen. Eiser geeft aan dat hij daar vragen bij heeft, maar onderbouwt niet waarom het leeftijdsonderzoek door deze handelwijze in zijn algemeenheid niet bruikbaar zou zijn.
7.7.
Eiser betoogt wel terecht dat er niet duidelijk is dat er een fout gemaakt was bij het leeftijdsonderzoek en welke gevolgen deze fout precies had. Het leeftijdsonderzoek is namelijk te kwalificeren als een deskundigenadvies. Volgens vast rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [2] mag een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op een deskundigenadvies afgaan, als in dat advies op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn. Het bestuursorgaan mag zich niet op het advies baseren, als concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid naar voren zijn gebracht. Dit is de zogeheten vergewisplicht, gebaseerd op artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7.8.
Uit het dossier blijkt de rechtbank niet dat de staatssecretaris nader onderzoek heeft gedaan naar de totstandkoming en de vaststelling van het herziene rapport. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris hiertoe wel gehouden was op grond van de vergewisplicht. De verklaring van het NFI in het herziene rapport van 16 januari 2023 is summier en er blijkt niet uit hoe de fout is ontstaan en hoe deze aan het licht is gekomen. De verklaring dat dit bij een jaarlijkse controle is gebeurd is te onduidelijk. Bovendien is niet duidelijk wat er precies is gecontroleerd. De zinsnede (zoals weergegeven in 7.2.) dat de radioloog niet de juiste beoordeling heeft verzonden lijkt te impliceren dat er meerdere beoordelingen zijn. Daarnaast is onduidelijk hoe de gestelde fout is hersteld: heeft de radioloog de beelden bijvoorbeeld opnieuw beoordeeld of heeft de radioloog enkel een ander formulier aan het NFI verzonden. Al deze onduidelijkheden hadden aanleiding moeten zijn voor de staatssecretaris om na te gaan of de juiste feiten en omstandigheden aan de conclusies van het advies ten grondslag zijn gelegd en of de juistheid en volledigheid van het advies nog geborgd was. In de brief van 6 juni 2023 aan Nidos heeft de staatssecretaris een reactie van het NFI opgenomen. Met deze brief heeft de staatssecretaris nog niet aan zijn vergewisplicht voldaan. Het betreft immers een reactie op een door Nidos ingediende klacht over de handelswijze omtrent het herziene leeftijdsonderzoek. Daarnaast geeft deze brief nog steeds niet de beoogde duidelijkheid. Hoewel in deze brief uitgebreider stilgestaan wordt bij de fout, blijkt hieruit nog steeds niet hoe de fout heeft kunnen ontstaan, hoe en door wie de fout uiteindelijk ontdekt is en welk onderzoek er nog heeft plaatsgevonden voor het herstel van de fout. Daarbij is ook onduidelijk of de gemaakte röntgenopnamen opnieuw zijn beoordeeld. Verder acht de rechtbank van belang dat er bij het leeftijdsonderzoek gebruik wordt gemaakt van anonieme, in het buitenland werkende radiologen. Niet duidelijk is of door de staatssecretaris is geverifieerd is wie deze radiologen zijn en of zij ter zake deskundig zijn. Nu de staatssecretaris heeft nagelaten om onder andere deze vragen te onderzoeken, heeft hij niet voldaan aan zijn vergewisplicht en heeft hij zich niet zonder meer op het deskundigenadvies kunnen baseren. Door dit wel te doen is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen.
7.9.
Dit betekent dat het beroep gegrond is. Nu het beroep ten aanzien van het vaststellen van eisers leeftijd gegrond is, komt de rechtbank niet toe aan het bespreken van de overige beroepsgronden, temeer nu eisers leeftijd daarin een bepalende rol speelt.

Conclusie en gevolgen

8. De staatssecretaris heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als ongegrond. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Awb. Dit betekent dat eiser gelijk krijgt en het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
8.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak.
8.2.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 6 april 2023;
- draagt de staatssecretaris op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier, en openbaar gemaakt door middels van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rapport van de Nationale Ombudsman van 17 december 2002,
2.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4250 of de uitspraak van 5 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2859.