In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2023, met zaaknummers 21/2657 en 21/2658, zijn de beroepen van eisers tegen twee besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond verklaard. De besluiten betroffen de verlening van omgevingsvergunningen voor het tijdelijk veranderen van de bestemming van de begane grond van twee panden naar respectievelijk een 'theaterpakhuis' en een 'ontdek-lab' voor een basisschool. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunningen zijn verleend in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving, en dat de betrokken belangen door het college adequaat zijn afgewogen.
Eisers, die bezwaar maakten tegen de vergunningen, voerden aan dat de geluids- en verkeershinder onacceptabel zou zijn en dat de vergunningen niet in overeenstemming waren met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank oordeelde echter dat de leslokalen zich in een gebied met functiemenging bevonden en dat de richtafstanden van de VNG-brochure niet van toepassing waren. De rechtbank concludeerde dat de vergunningen niet leidden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van eisers.
De rechtbank heeft ook de verzoeken van eisers om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in behandeling genomen. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden en heeft een schadevergoeding van in totaal € 1.500,- toegewezen, verdeeld over het college en de Staat der Nederlanden. De rechtbank heeft de kosten van de procedure ook toegewezen aan de eisers, waarbij het college en de Staat ieder een bedrag van € 209,25 aan eisers moeten vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.