ECLI:NL:RBDHA:2023:10146

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
NL23.18794
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring en zicht op uitzetting naar China

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juli 2023 uitspraak gedaan in een vervolgberoep betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die de Chinese nationaliteit heeft. De maatregel van bewaring was eerder opgelegd op 4 februari 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de voortduring van deze maatregel, die door de rechtbank als een verzoek om schadevergoeding wordt aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen zitting nodig was en heeft het onderzoek op 5 juli 2023 gesloten.

Eiser stelt dat er geen zicht is op uitzetting naar China, omdat er herhaaldelijk bij de Chinese autoriteiten is gerappelleerd zonder resultaat. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld in de periode sinds de eerdere uitspraak van 21 april 2023, waarin de maatregel van bewaring rechtmatig werd bevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er verschillende pogingen zijn gedaan om de uitzetting van eiser te realiseren, waaronder schriftelijke rappel en vertrekgesprekken.

De rechtbank heeft ook opgemerkt dat eiser zelf geen actie onderneemt om zijn terugkeer te bewerkstelligen en dat hij de rechtsplicht heeft om zijn volledige medewerking te verlenen. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat er vooralsnog geen reden is om aan te nemen dat het zicht op uitzetting ontbreekt. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18794

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.J. van den Hoogen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 4 februari 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Verweerder heeft de rechtbank van deze voortduring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 5 juli 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Chinese nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat deze maatregel van bewaring al eerder is getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 21 april 2023, ECLI:NL:RBLIM:2023:2691, volgt dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt (20 april 2023). Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat geen sprake is van zicht op uitzetting naar China. Uit het dossier blijkt dat er tientallen keren is gerappelleerd bij de Chinese autoriteiten zonder resultaat. Ook is er eerder (paspoort) informatie uitgewisseld, waarna de Chinese autoriteiten niet hebben gereageerd.
5. Uit de voortgangsrapportage leidt de rechtbank af dat verweerder op 17 mei 2023 en 8 juni 2023 schriftelijk heeft gerappelleerd bij de Chinese autoriteiten. Daarnaast hebben op 17 mei 2023 en 19 juni 2023 nog vertrekgesprekken plaatsgevonden met eiser. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de te beoordelen periode voldoende voortvarend gewerkt aan het vertrek van eiser.
6. Uit de voortgangsrapportage leidt de rechtbank ook af dat verweerder op 2 december 2020 een LP [2] -aanvraag heeft verzonden aan de Chinese autoriteiten. Sinds de sluiting van het onderzoek van de rechtbank met betrekking tot het eerder beroep is herhaaldelijk gerappelleerd en is op 8 mei 2023 door de DIA een bericht gestuurd naar de Chinese autoriteiten ter herinnering. Daarbij betrekt de rechtbank dat verweerder afhankelijk is van de Chinese autoriteiten om een LP af te geven. Verder is de rechtbank niet gebleken dat eiser zelf enige actie onderneemt om zijn terugkeer te bewerkstelligen. Gelet op het feit dat op eiser de rechtsplicht rust om in het kader van zijn terugkeer zijn volledige en actieve medewerking te verlenen, is de rechtbank van oordeel dat de vertraging in het proces voor rekening en risico van eiser zelf is. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank vooralsnog geen grond voor het oordeel dat in het geval van eiser het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt.
7. Tot slot ziet de rechtbank ook ambtshalve geen aanleiding voor het oordeel dat het
voortduren van de bewaring onrechtmatig is. [3]
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Laissez-passer.
3.Op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 in degevoegde zaken C-704/20 en C-39/21.