ECLI:NL:RBDHA:2023:10198

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
NL23.16147
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

Op 13 juli 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van eiser, die in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris had dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Frankrijk als verantwoordelijk land werd aangewezen voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de asielprocedure. Eiser voerde aan dat er in Frankrijk een reëel risico op onmenselijke behandeling bestond en dat klagen bij de Franse autoriteiten geen zin had. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende had aangetoond dat het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk tekortkomingen vertoonde die een schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest zouden rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde het besluit van de staatssecretaris. Eiser kreeg geen proceskostenvergoeding toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16147

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam],

V-nummer: [v-nummer],
hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: mr. M.K. Bulthuis),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 31 mei 2023 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert, onder herhaling en inlassing van de zienswijze, het volgende aan.
5.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat de staatssecretaris onvoldoende deugdelijk motiveert dat de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218), arrest Jawo, niet wordt bereikt. Volgens eiser is in Frankrijk er wel degelijk sprake van een reëel risico op een onmenselijke of vernederde behandeling. Door zonder bijzondere garanties of nader onderzoek aan te nemen dat dit risico er niet is of dit risico niet reëel is, komt de staatssecretaris tot een onzorgvuldig besluit die ook onvoldoende deugdelijk gemotiveerd is.
5.2.
Voorts is eiser van mening dat de staatssecretaris zich niet redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser bij de (hogere) Franse autoriteiten kan klagen over medische voorzieningen en voorkomende problemen in de asielprocedure in Frankrijk. Omdat het handelen van deze autoriteiten zelf betrof is het zeer aannemelijk dat klagen bij de autoriteiten geen effect zou hebben gesorteerd. De staatssecretaris heeft hier onvoldoende rekenschap mee gehouden.
5.3.
Eiser is bovendien van mening dat de Franse autoriteiten niet verantwoordelijk zijn voor de asielaanvraag van eiser, nu zijn asielaanvraag daar nooit inhoudelijk behandeld is en hij langere tijd in Italië heeft gewoond. Er is onvoldoende gebleken dat de Franse autoriteiten de asielaanvraag van eiser vrijwillig aan zich getrokken hebben. Er is in Frankrijk niet inhoudelijk naar zijn asielaanvraag gekeken maar toch is hem meegedeeld dat hij het land uit moest en/of terug moest keren naar zijn land van herkomst. Eiser vreest dan ook dat de Franse autoriteiten hem uit zullen zetten naar zijn land van herkomst, terwijl hij zijn land van herkomst is ontvlucht en internationale bescherming behoeft. Eiser stelt zich dan ook op het standpunt dat overdracht naar Frankrijk een risico op indirect refoulement met zich meebrengt.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Uitgangspunt is dat de staatssecretaris ten aanzien van Frankrijk in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [2] of artikel 4 van het EU-Handvest [3] . Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest zal eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218)). Het is aan eiser om in de eerste plaats algemene informatie te overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in Frankrijk evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Dat evidente en fundamentele verschil moet er in gelegen zijn dat op voorhand duidelijk is - dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag - dat eiser in Frankrijk op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming krijgt, terwijl hij dat in Nederland in beginsel wel krijgt. Alleen dan kan wegens het verschil in beschermingsbeleid volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State sprake zijn van een fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt in de zin van het arrest Jawo. Nu eiser bovenstaande niet aannemelijk heeft gemaakt rustte er geen plicht tot nader onderzoek op de staatssecretaris en is de beschikking op dit punt afdoende gemotiveerd.
6.2.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat klagen bij de Franse autoriteiten geen effect zou hebben. Niet is onderbouwd dat klagen voor eiser niet mogelijk is of dat klagen bij voorbaat zinloos is. De rechtbank overweegt ook hier dat, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, er in het algemeen vanuit mag worden gegaan dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen nakomt. Hierbij is van belang dat de verdragen en Europese richtlijnen ook gelden ten aanzien van de asielprocedure in Frankrijk. De staatssecretaris mag er in het geval van eiser vanuit gaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen na zal komen en voor passende zorg en opvang zal zorgen en dat gehoor wordt gegeven aan de klachten van eiser.
Met betrekking tot eisers stelling dat zijn asielaanvraag in Frankrijk niet inhoudelijk is behandeld wordt als volgt overwogen. Er is een claimakkoord op grond van artikel 18, lid d, van de Dublinverordening tot stand gekomen, wat betekent dat er een asielprocedure doorlopen is. De rechtbank volgt de staatssecretaris in de stelling dat niet blijkt dat Frankrijk zich niet aan de Procedurerichtlijn heeft gehouden. De stelling dat onvoldoende duidelijk is dat de Franse autoriteiten de asielaanvraag vrijwillig aan zich toegetrokken hebben volgt de rechtbank ook niet. De Franse autoriteiten hebben zich, zoals de staatssecretaris terecht in de beschikking uiteenzet, middels het claimakkoord verantwoordelijk gesteld en daarmee verzekerd eisers aanvraag in behandeling te nemen, met inachtneming van de internationale verplichtingen. Daaruit volgt ook dat Frankrijk in acht neemt dat een eventuele uitzetting niet in strijd is met het verbod om een vreemdeling onvrijwillig over te dragen aan de autoriteiten van een land waar de vreemdeling vervolging te vrezen heeft. Het is aan de Franse autoriteiten om hierover te besluiten. Dat eiser eerder in Italië een asielverzoek heeft gedaan (in 2015 en 2018), zonder het door hem gewenste resultaat, doet niet af aan bovenstaande.
7. Het beroep is kennelijk ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Conclusie en gevolgen

9. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld.
Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.