ECLI:NL:RBDHA:2023:10202

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
NL23.14984
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, die van Marokkaanse nationaliteit is. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 17 mei 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 1 juni 2023 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring noodzakelijk is voor de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en voor het verkrijgen van gegevens die nodig zijn voor de beoordeling van een asielaanvraag. De rechtbank heeft de gronden voor de maatregel, waaronder het onterecht binnenkomen van Nederland en het niet meewerken aan de vaststelling van identiteit, als zwaarwegend beschouwd. Eiser heeft betoogd dat de noodzakelijkheid van de maatregel onvoldoende is gemotiveerd, maar de rechtbank oordeelt dat de gronden voldoende zijn onderbouwd en dat er geen minder ingrijpende maatregel mogelijk was.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft. Ook het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is gedaan door rechter W.P.C.G. Derksen, in aanwezigheid van griffier H.B. Slot - Akkerman, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14984

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
gemachtigde: mr. S.B. Kleerekooper,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

gemachtigde: mr. F. Dkhissi.

Procesverloop

Bij besluit van 17 mei 2023 heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Heeft verweerder de noodzakelijkheid van de maatregel voldoende gemotiveerd?
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder de noodzakelijkheid van de maatregel van bewaring onvoldoende heeft gemotiveerd. Eiser heeft de pech dat hij uit de trein is gehaald en is overgedragen. Wanneer hij naar Ter Apel had kunnen reizen was hij waarschijnlijk niet in bewaring gesteld.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Voor zover eiser willen stellen dat verweerder had moeten volstaan met een minder ver strekkende maatregel overweegt de rechtbank dat gelet op de (onbetwiste) gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de daarbij gegeven motivering, het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken is gegeven. Verweerder heeft ook voldoende gemotiveerd dat in eisers geval geen afdoende, maar minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. Dat eiser wanneer hij had kunnen doorreizen naar Ter Apel waarschijnlijk niet in bewaring was gesteld, verandert dit het oordeel niet. In dit verband heeft verweerder in de maatregel terecht betrokken en gemotiveerd dat eiser eerder met onbekende bestemming is vertrokken en heeft aangegeven niet mee te willen werken aan terugkeer naar zijn land van herkomst.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door verweerder en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [1]
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
H.B. Slot - Akkerman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.