ECLI:NL:RBDHA:2023:1028

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
NL23.1637
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. Willems - Keekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en risico op onttrekking aan toezicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de inbewaringstelling van een Algerijnse vreemdeling op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser was aansluitend op een strafrechtelijke detentie op 17 januari 2023 in bewaring gesteld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had overwogen dat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht onder de Dublinverordening en dat er een significant risico was dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding indiende.

Tijdens de zitting op 27 januari 2023, waar eiser werd bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde, heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de bewaringsmaatregel voldoende waren gemotiveerd door verweerder. De rechtbank oordeelde dat eiser onder de in artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 genoemde categorie vreemdelingen valt en dat er voldoende redenen waren om aan te nemen dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft de gronden 3a, 3b, 3d, 4c en 4d als zwaar genoeg beoordeeld om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat verweerder voldoende voortvarend had gehandeld in de voorbereiding van de overdracht van eiser naar Spanje, die gepland stond op 1 februari 2023. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.1637

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.P.M. Wuite).

Procesverloop

Bij besluit van 17 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep met behulp van telehoren op 27 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is op het detentiecentrum in Rotterdam verschenen
.Eiser werd op de rechtbank bijgestaan door mr. M.R. Verdoner, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is in het detentiecentrum verschenen dhr. Cherrady. Verweerder heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. Eiser is aansluitend op een strafrechtelijke detentie op 17 januari 2023 om 10:40 uur in bewaring gesteld. Eiser is voorafgaand aan de inbewaringstelling gehoord zonder de aanwezigheid van zijn gemachtigde, omdat hij had aangegeven niet aanwezig te kunnen zijn en eiser zou opzoeken na afloop van het gehoor indien eiser in vreemdelingenbewaring werd gesteld.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan
2.1.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
2.2.
Verweerder heeft ter zitting zware gronden 3k en 3m laten vallen.
3. Namens eiser is in beroep het volgende naar voren gebracht. Eiser bestrijdt dat hij in het verleden met onbekende bestemming is vertrokken. Er was toen sprake van strafrechtelijke detentie. Verder heeft eiser aangegeven te willen meewerken aan zijn overdracht. Onder die omstandigheden had verweerder met een lichter middel dan de maatregel van inbewaringstelling kunnen en moeten volstaan, aldus eiser. Verder is er namens eiser aandacht gevraagd voor de zware gronden genoemd onder 3a, 3b, 3e en 3f. In dit kader is opgemerkt dat eiser in Nederland steeds dezelfde persoonsgegevens heeft genoemd. Eiser is vertrokken naar Duitsland maar daarna ook weer teruggekeerd. De gronden onder 3e en 3f zouden onvoldoende zijn gemotiveerd in de maatregel. Tot slot is gewezen op de stukken die aan het dossier zijn toegevoegd over de strafrechtelijke veroordelingen van eiser.
4. Verweerder heeft ter zitting gereageerd op het betoog van eiser en heeft daarnaast vragen van de rechtbank beantwoord over de gronden die ten grondslag zijn gelegd aan de maatregel. Verweerder stelt zich op het standpunt dat grond 3a feitelijk juist is. Ook grond 3b is feitelijk juist en voldoende gemotiveerd nu eiser op enig moment op eigen initiatief naar Duitsland is vertrokken. Ook het feit dat eiser strafrechtelijk gedetineerd is geweest, maakt dat hij met onbekende bestemming is vertrokken nu daarvan nimmer een melding bij verweerder is gemaakt. Volgens verweerder werkt eiser onvoldoende mee aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit (grond 3d). Daarbij is ook van belang dat eiser zijn documenten in zijn land van herkomst heeft achtergelaten. Daarmee is ook grond 3f terecht aan hem tegengeworpen, aldus verweerder. De gronden 3k en 3m heeft verweerder ter zitting laten vallen, omdat er op het moment van het opleggen van de bewaringsmaatregel nog geen sprake was van een overdrachtsbesluit. Verweerder heeft verder aangevoerd dat er geen aanleiding bestond om een lichter middel toe te passen gelet op het feit dat eiser niet zelfstandig is teruggekeerd naar Spanje en er niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die de bewaring onevenredig bezwarend zouden maken.
5. De rechtbank oordeelt als volgt.
5.1.
Uit het arrest van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor bewaring ambtshalve toetst. Dit betekent dat de rechtbank – zoals ook ter zitting medegedeeld – de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet ambtshalve toetst. De rechtbank stelt vast dat eiser dit voortraject niet heeft bestreden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de bewaring niet op die grond onrechtmatig moet worden geacht.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Er bestond ten tijde van het opleggen van de bewaringsmaatregel een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Er was sprake van een claimakkoord van 10 maart 2022 tussen Nederland en de Spaanse autoriteiten op grond van de Dublinverordening, hetgeen ook als zodanig in de bewaringsmaatregel is genoemd. Blijkens het procesdossier heeft vervolgens Nederland de Spaanse autoriteiten op 2 mei 2022 gemeld dat eiser niet kon worden overgedragen omdat hij met onbekende bestemming is vertrokken en dat daarom de overdrachtstermijn is verlengd. Inmiddels is er sprake van een overdrachtsbesluit van 19 januari 2023, waarbij het hiertegen aanvankelijk ingestelde beroep is ingetrokken. De daadwerkelijke overdracht van eiser aan Spanje staat gepland op 1 februari 2023. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om in dit verband de inbewaringstelling op enig moment onrechtmatig te achten.
5.3.
Ook is naar het oordeel van de rechtbank voldoende door verweerder gemotiveerd dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. In dit kader overweegt de rechtbank dat verweerder terecht de gronden 3a, 3b, 3d, 4c en 4d aan eiser heeft tegengeworpen. Verweerder heeft dit tevens van een voldoende motivering voorzien gelet op het volgende. Bij grond 3a heeft verweerder overwogen dat eiser zelf heeft verklaard niet in het bezit te zijn van een paspoort en dat zijn identiteitsdocument bij zijn moeder in Algerije zou liggen. Dat die toelichting feitelijk onjuist is, is de rechtbank niet gebleken. De toelichting bij grond 3b, voor zover het gaat om het met onbekende bestemming vertrekken naar Duitsland, is eveneens feitelijk juist gebleken gelet op eisers eigen verklaring en de berichtgeving aan de Spaanse autoriteiten van 2 mei 2022. Dat eiser onvoldoende heeft meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit (grond 3d), is ook feitelijk juist gelet op het feit dat eiser niet in het bezit is van identiteitsdocumenten en hij zich in andere lidstaten van andere persoonsgegevens heeft bediend. Eiser heeft voorts geen vaste woon- of verblijfplaats of voldoende middelen van bestaan (gronden 4c en 4d). De rechtbank constateert dat in de maatregel tevens is gemotiveerd waarom deze omstandigheden in dit geval leiden tot de conclusie dat de voorgenomen overdracht in gevaar wordt gebracht door eisers gedrag en de feiten en omstandigheden waarin hij verkeert. De genoemde zware en lichte gronden zijn, in samenhang en met de door verweerder in het besluit gegeven motivering, reeds voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht kan onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure belemmert. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de overige aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden te beoordelen.
5.4.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank ook de voorbereiding van de overdacht van eiser met voldoende voortvarendheid opgepakt na inbewaringstelling. Het Openbaar Ministerie is verzocht in te stemmen met de overdracht van eiser, waarop de officier van justitie niet heeft laten weten dat er bezwaren bestaan. Uit het dossier blijkt verder dat verweerder op 18 en 24 januari 2023 een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd. De verslagen daarvan zitten in het procesdossier. Verder heeft verweerder zich bezig gehouden met het plannen van een vlucht naar Spanje; op 24 januari 2023 is bekend gemaakt dat eiser op 1 februari 2023 zal vliegen naar Madrid. Daarmee is ook sprake van zicht op overdracht binnen de daarvoor gestelde termijn en is in zoverre ook geen aanleiding om te oordelen dat er sprake is van een onrechtmatige inbewaringstelling.
5.5.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat verweerder niet met een ander middel dan die van de inbewaringstelling had hoeven volstaan in dit geval. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is verweerder er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Dat eiser in de vertrekgesprekken heeft aangegeven naar Spanje te willen terugkeren, maakt dat niet anders. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder niettemin aanleiding had moeten zien een lichter middel op te leggen aan eiser.
6. De rechtbank acht de bewaringsmaatregel van eiser rechtmatig. Dit betekent dat het beroep ongegrond is. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Willems - Keekstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.