ECLI:NL:RBDHA:2023:10291

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
21/7962
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van het dagloon in het kader van de vrijwillige verzekering voor de Ziektewet en Wet WIA

In deze zaak heeft eiseres zich op 13 januari 2020 aangemeld voor de vrijwillige verzekering voor de Ziektewet (ZW) en de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Haar aanvraag werd op 22 januari 2020 door verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, afgewezen. Eiseres ging in bezwaar, waarna verweerder op 15 juli 2020 het bezwaar gegrond verklaarde en haar alsnog toeliet tot de vrijwillige verzekering, maar met een vastgesteld dagloon van € 4,-. Eiseres was het niet eens met dit bedrag en ging in beroep bij de rechtbank.

De rechtbank deed op 22 juni 2021 een tussenuitspraak, waarin werd vastgesteld dat het besluit van verweerder ontoereikend was gemotiveerd. Verweerder kreeg de kans om de motivering te herstellen. In de einduitspraak van 15 september 2021 werd vastgesteld dat verweerder deze kans niet had benut, en het besluit werd vernietigd. Verweerder moest een nieuw besluit nemen, wat op 7 januari 2022 resulteerde in een gewijzigde beslissing waarbij het dagloon werd vastgesteld op € 10,-. Eiseres ging opnieuw in beroep, omdat zij het niet eens was met deze vaststelling.

De rechtbank behandelde het beroep op 17 mei 2023, waarbij eiseres niet verscheen. De rechtbank beoordeelde of verweerder het bestreden besluit terecht had genomen. Eiseres voerde aan dat de kosten van de premie niet in verhouding stonden tot het uitkeringsbedrag. De rechtbank concludeerde dat verweerder het dagloon op juiste wijze had vastgesteld, gebaseerd op de door eiseres verstrekte gegevens. Het beroep werd ongegrond verklaard, en eiseres kreeg het griffierecht niet terug.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7962

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. D. Brandt-van Es).

Inleiding

Eiseres heeft zich op 13 januari 2020 aangemeld voor de vrijwillige verzekering voor de Ziektewet (ZW) en de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
In het besluit van 22 januari 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor toelating tot de vrijwillige verzekering voor de ZW en de Wet WIA afgewezen. Daartegen is eiseres in bezwaar gegaan.
Verweerder heeft het bezwaar van eiseres in het besluit van 15 juli 2020 gegrond verklaard en het besluit van 22 januari 2020 herroepen. Eiseres is per 22 oktober 2019 alsnog toegelaten tot de vrijwillige verzekering voor de ZW en Wet WIA voor een dagloon van € 4,-. Eiseres kon zich daarmee niet verenigen en daarom is zij in beroep gegaan bij deze rechtbank.
Op 22 juni 2021 [1] heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan. Daarin wordt vastgesteld dat het besluit ontoereikend is gemotiveerd en op onvoldoende onderzoek berust. Verweerder had in de (al ten tijde van het bezwaar overgelegde) Resultatenrekening aanleiding moeten zien voor nader onderzoek ten aanzien van de prognose voor het jaar 2019. Verweerder is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om de gebrekkige motivering te herstellen.
In de einduitspraak van 15 september 2021 [2] heeft de rechtbank vastgesteld dat de termijn om het gebrek te herstellen door verweerder ongebruikt is verstreken. Het besluit van 15 juli 2020 is vernietigd en verweerder is opgedragen om een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze einduitspraak en de tussenuitspraak van 22 juni 2021.
Op 7 januari 2022 heeft verweerder een gewijzigde beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) genomen, waarbij het dagloon is vastgesteld op € 10,-. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij bij het berekenen van het dagloon over het jaar 2019 op goede gronden is uitgegaan van de door eiseres verstrekte gegevens, namelijk de Resultatenrekening. Omdat de daadwerkelijke inkomsten van eiseres al ten tijde van de bezwaarprocedure bij verweerder bekend waren, heeft verweerder in het kader van maatwerk echter aanleiding gezien om voor het berekenen van het dagloon uit te gaan van een winstbedrag van € 2.647,- en daarmee komt verweerder op een dagloon van € 10,-.
Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit.
Verweerder heeft op de gronden van eiseres gereageerd met een verweerschrift.
Daarop heeft eiseres aanvullende stukken, waaronder een aanslag inkomstenbelastingen premie volksverzekeringen 2019, ingebracht.
De rechtbank heeft het beroep op 17 mei 2023 op zitting behandeld. Eiseres is zonder voorafgaande kennisgeving niet verschenen. De gemachtigde van verweerder is wel verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht en op goede gronden het bestreden besluit van 7 januari 2022 heeft genomen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2. Eiseres kan zich niet verenigen met het aangepaste dagloon van € 10,-. De kosten van de premie verhouden zich volgens haar niet tot het bedrag dat zij zal ontvangen als uitkering. Bovendien kan zij niet in haar levensonderhoud voorzien met het uit te keren bedrag. Ter onderbouwing van haar betoog verwijst eiseres naar het rekenvoorbeeld in een e-mailbericht van verweerder en de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2019.
2.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres het argument van het rekenvoorbeeld, door verweerder vermeld in het e-mailbericht van 8 november 2019, ook in de vorige procedure heeft aangevoerd. Daarover is in de tussenuitspraak van 22 juni 2021 [3] geoordeeld dat verweerder met het e-mailbericht algemene informatie heeft verstrekt en verweerder daarmee geen concrete toezegging heeft gedaan. Dit betekent dat van de zijde van verweerder geen mededelingen zijn gedaan waaruit eiseres redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat het dagloon bij een aanmelding voor vrijwillige verzekering zou worden bepaald op een bedrag van € 74,-. De rechtbank ziet in het argument van eiseres geen aanleiding om de eerdere uitspraak hierin niet te volgen.
2.2
De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat verweerder de hoogte van het dagloon in het bestreden besluit onjuist heeft vastgesteld. In de door eiseres ingebrachte aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2019 wordt een zelfstandigenaftrek vermeld van € 2.647,-. Dit bedrag komt overeen met het bedrag waarmee verweerder het dagloon van eiseres voor het jaar 2019 heeft berekend. Het door eiseres genoemde bedrag van €13.430,- staat ook in de aanslag, maar gaat over het verzamelinkomen van eiseres en niet over de zelfstandigenaftrek. Verweerder is dan ook terecht niet uitgegaan van €13.430,- , maar van € 2.647,- bij de berekening van het dagloon over het jaar 2019.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder het dagloon over het jaar 2019 juist heeft vastgesteld.
4. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van
mr.L. Lemmen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Geregistreerd onder het zaaknummer SGR 20/5456.
2.Eveneens geregistreerd onder het zaaknummer SGR 20/5456.
3.Zie rechtsoverweging 4.5. van de tussenuitspraak van 22 juni 2021.