ECLI:NL:RBDHA:2023:1031

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
C/09/639367 / JE RK 22-2549
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in gezinsgerichte voorziening

Op 4 januari 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige01] en [minderjarige02]. De zaak is naar de Rechtbank Den Haag verwezen door de rechtbank Rotterdam op 7 december 2022. De moeder van de kinderen, bijgestaan door haar advocaat mr. F. Pool, heeft verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te beperken tot zes maanden, terwijl de gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting, heeft verzocht om een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een jaar. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder, ondanks intensieve begeleiding, niet in staat is om de kinderen de benodigde zorg en opvoeding te bieden. De kinderen verblijven momenteel bij gezinshuisouders en hebben specifieke zorgbehoeften. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn en heeft de verzoeken van de gecertificeerde instelling toegewezen. De ondertoezichtstelling is verlengd tot 16 januari 2024, evenals de machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinsgerichte voorziening. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/639367 / JE RK 22-2549
Datum uitspraak: 4 januari 2023

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 7 december 2022 – bij verwijzing van de rechtbank Rotterdam – ingekomen verzoekschrift van:

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
betreffende de minderjarigen:
  • [minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2019 te [geboorteplaats01] ,
    hierna te noemen: [minderjarige01] ;
  • [minderjarige02], geboren op [geboortedatum02] 2020 te [geboorteplaats02] ,
    hierna te noemen: [minderjarige02] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats01] ,
bijgestaan door advocaat mr. F. Pool te Rotterdam,

[de man01] ,zijnde de vader van [minderjarige02] ,hierna te noemen: de vader,wonende te [woonplaats02] ,

[naam01] en [naam02] ,hierna te noemen: de gezinshuisouders,wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van:
  • de beschikking van 7 december 2022 van de rechtbank Rotterdam, waarin de zaak wordt verwezen naar de rechtbank Den Haag;
  • het verzoekschrift van de gecertificeerde instelling van 13 november 2022, met bijlagen;
  • twee producties van de moeder, ingekomen op 3 januari 2022.
Op 3 januari 2023 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld, voorafgaand aan de behandeling van het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot beëindiging van het ouderlijk gezag (met zaaknummers C/09/635722 / FA RK 22-6363 en C/09/635758 / FA RK 22-6391).
Daarbij zijn verschenen:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader (alleen bij behandeling van het onderhavige verzoek);
  • [naam03] namens de gecertificeerde instelling;
  • [naam04] namens de Raad voor de Kinderbescherming.
De gezinshuisouders zijn behoorlijk opgeroepen, maar – met voorafgaand bericht van verhindering – niet ter zitting verschenen.

Feiten

  • [minderjarige01] is niet erkend. [minderjarige02] is erkend door de vader.
  • De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] en [minderjarige02] .
  • [minderjarige01] en [minderjarige02] verblijven bij de gezinshuisouders.
  • Bij beschikking van 14 januari 2022 is de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] en [minderjarige02] in een gezinsgerichte voorziening verlengd tot

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar en tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] en [minderjarige02] voor de duur van de ondertoezichtstelling. Ten aanzien van [minderjarige01] wordt verzocht die machtiging te verlenen voor plaatsing in een gezinsgerichte voorziening. Ten aanzien van [minderjarige02] wordt verzocht die machtiging te verlenen voor plaatsing in een voorziening voor pleegzorg.
De gecertificeerde instelling is van mening dat [minderjarige01] en [minderjarige02] niet bij de moeder kunnen wonen en bij de gezinshuisouders moeten opgroeien. Om die reden is aan de Raad voor de Kinderbescherming verzocht onderzoek te doen naar beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder. De Raad is tot de conclusie gekomen dat het ouderlijk gezag zou moeten worden beëindigd en de gecertificeerde instelling staat daar achter. Ondanks zeer intensieve begeleiding kan de moeder niet tegemoet komen aan de opvoedbehoeften van de kinderen. Zij heeft vanwege haar verstandelijke beperking veel begeleiding nodig om haar eigen leven in te richten en voor de kinderen te zorgen (eerst [minderjarige01] en [minderjarige02] en nu haar pasgeboren zoon [kind01] ). Ondanks deze 24/7 begeleiding is de moeder onvoldoende in staat gebleken om [minderjarige01] en [minderjarige02] zelfstandig te verzorgen, op te voeden en veiligheid te bieden. Dat de moeder op dit moment wel voor [kind01] zorgt, met wederom intensieve ondersteuning, maakt dat niet anders. [minderjarige01] en [minderjarige02] vragen meer dan gemiddeld van hun opvoeders. Zij hebben een specifieke zorgbehoefte vanwege een ontwikkelingsachterstand en aangeboren (lichamelijke) afwijkingen. Inmiddels zijn de kinderen ook ouder geworden en zijn andere opvoedvaardigheden vereist dan waar de moeder nu in begeleid wordt met [kind01] .
Door en namens de moeder is geen verweer gevoerd tegen verlenging van de ondertoezichtstelling maar wel tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Zij verzoekt de machtiging te beperken tot zes maanden en het verzoek voor het overige aan te houden, zodat in de tussentijd kan worden onderzocht of en onder welke voorwaarden de kinderen weer bij haar kunnen opgroeien. Zij draagt nu ook al de zorg over haar pasgeboren zoon [kind01] en dat gaat goed, zo blijkt uit de overgelegde producties. De moeder vindt dat zij in staat is om op termijn weer voor al haar kinderen te zorgen.
De vader heeft geen verweer gevoerd. Hij vindt het belangrijk dat als de duur van de uithuisplaatsing wordt beperkt, zoals de moeder verzoekt, de kinderen na die periode niet direct terug naar de moeder gaan maar dat dan opnieuw wordt bezien of dat in hun belang is.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikelen 1:255 en 1:265b eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is deze maatregelen te verlengen als verzocht.
De kinderrechter overweegt daarbij als volgt.
Gebleken is dat er in de afgelopen jaren veel intensieve hulp is ingezet ter ondersteuning van de moeder op meerdere leefgebieden, waaronder in de opvoeding en verzorging van de kinderen. Ondanks deze 24/7 begeleiding – de meest intensieve vorm van hulpverlening – is de moeder (destijds de ouders samen) onvoldoende in staat gebleken de kinderen te bieden wat zij nodig hebben. Nadien zijn er ontwikkelingen geweest: de ouders zijn uit elkaar, de moeder staat onder bewind, [kind01] is op 5 december 2022 geboren, de moeder woont met [kind01] bij Middin voor een periode van drie maanden vanaf de geboorte en zij heeft een nieuwe partner. Uit de verslaglegging die door de moeder is overgelegd en de verklaring van mevrouw [naam03] ter zitting blijkt dat het de eerste maand goed is gegaan bij Middin. Echter blijkt daaruit naar het oordeel van de kinderrechter ook dat de situatie van de moeder nog steeds uiterst kwetsbaar is. Zij is beperkt zelfredzaam om zonder begeleiding goed voor zichzelf en de baby te zorgen. Die kwetsbaarheid is voor een groot deel van blijvende aard, omdat deze voortvloeit uit de verstandelijke beperking van de moeder. In die zin is de situatie onvoldoende veranderd om te kunnen concluderen dat de moeder nu wel in staat is om [minderjarige01] en [minderjarige02] een passende verzorging, opvoeding en veilige omgeving te bieden. Daarbij komt dat de zorg voor zowel [minderjarige01] als [minderjarige02] individueel gelet op hun kind-eigen problematiek al bovengemiddeld veel zou vragen van de moeder als opvoeder. De zorg voor de drie jonge kinderen samen zal nog meer vragen van de moeder. Naar het oordeel van de kinderrechter overstijgt de begeleidingsbehoefte van de moeder de mogelijkheden daartoe op dit moment en op middellange termijn. Daarbij komt dat [minderjarige01] en [minderjarige02] het goed hebben in het gezinshuis en zich hier positief ontwikkelen. Om die reden is verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in het belang van de kinderen noodzakelijk.
De kinderrechter ziet geen aanleiding om de duur van de uithuisplaatsing te bekorten zoals door moeder gevraagd, gelet op de complexiteit van de problematiek. De kinderrechter verwacht niet dat de kinderen binnen een periode van zes maanden volledig bij de moeder zullen kunnen wonen. Dat neemt niet weg dat in het kader van een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in beginsel dient te worden toegewerkt naar de situatie dat de ouders zelf verantwoordelijkheid dragen voor de verzorging en opvoeding. Een eventuele thuisplaatsing van de kinderen zal in dit geval echter op zorgvuldige wijze moeten worden vormgegeven. In de procedure over het ouderlijk gezag van de moeder zal een contra-expertise worden verricht naar haar mogelijkheden om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen. De resultaten hiervan zullen naar verwachting duidelijkheid bieden over de vraag waar en bij wie [minderjarige02] en [minderjarige01] uiteindelijk zullen opgroeien.
De kinderrechter overweegt ten aanzien van de uithuisplaatsing verder dat is verzocht om verschillende soorten machtigingen te verlenen, namelijk voor plaatsing in een gezinshuis en een pleeggezin, terwijl de kinderen feitelijk in hetzelfde gezinshuis verblijven. De gecertificeerde instelling heeft desgevraagd verklaard dat de reden hiervan is dat [minderjarige02] met een pleegzorgindicatie in het gezinshuis verblijft en [minderjarige01] niet. De kinderrechter leidt echter op basis van de voorgaande beschikking af dat de machtiging daarop geen invloed heeft, omdat dit onderscheid eerder niet is gemaakt. De kinderrechter zal dus de verleende machtigingen tot uithuisplaatsing van beide kinderen in een gezinsgerichte voorziening verlengen, nu dit de passende categorie is bij verblijf in een gezinshuis.
Gelet op het voorgaande zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en [minderjarige02] van 16 januari 2023 tot
16 januari 2024 met behoud van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
verlengt de aan William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering verleende machtiging om [minderjarige01] en [minderjarige02] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening van 16 januari 2023 tot 16 januari 2024, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2023 door mr. O.F. Bouwman, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.T. Viezee als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 26 januari 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.