In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 26 juni 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2023 op zitting behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De staatssecretaris heeft in de maatregel van bewaring overwogen dat deze noodzakelijk is voor het verkrijgen van gegevens die essentieel zijn voor de beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning, en dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft de gronden van de maatregel en de motivering daarvan niet betwist en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is. De staatssecretaris is niet verplicht om schadevergoeding aan eiser te betalen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El Amrani, griffier, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.