Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt op [geboortedag] 1982 te zijn geboren op Haïti en heeft op 9 juli 2019 bij het Kabinet van de Gouverneur van Sint Maarten een verzoek tot naturalisatie ingediend. Bij het indienen van een naturalisatieverzoek moeten in ieder geval gegevens worden verstrekt over de volledige naam, de geboortedatum, de geboorteplaats, het geboorteland en de nationaliteit(en) van degene die het verzoek doet.Verlangd mag worden dat deze documenten gelegaliseerd en eventueel ook inhoudelijk geverifieerd zijn.Aan de hand van de conclusies van het onderzoek naar de echtheid van de documenten uitgevoerd door het Bureau Documenten (BD) in het rapport van 24 maart 2020 (onderzoeksnummer 256.146) heeft verweerder het verzoek afgewezen. In dat onderzoeksrapport van het BD staat dat de door eiser overgelegde geboorteakte van 24 maart 2010 hoogstwaarschijnlijk niet is opgemaakt en afgegeven door een daartoe bevoegde instantie, en dat daaruit volgt dat het afschrift van het geboorteregister van 20 april 2017 frauduleus moet zijn verkregen.
2. Verweerder stelt dat de contra-expertise die eiser heeft laten uitvoeren zich concentreert op de authenticiteit van de legalisatiewaarmerken, en niet op de echtheid van de documenten zelf. Dat de legalisatiewaarmerken echt zijn, mogelijk omdat deze te goeder trouw zijn gezet door een betrokken ambtenaar, maakt echter nog niet dat de onderliggende documenten authentiek zijn. Verweerder heeft het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard, en afgezien van het horen van eiser in bezwaar.
3. Eiser kan zich niet vinden in het oordeel dat de documenten die hij ten grondslag aan zijn aanvraag heeft gelegd frauduleus verkregen zijn. Pas met het bestreden besluit heeft hij het onderzoeksrapport van het BD ontvangen, en kwam hij erachter dat de afwijzing primair is gelegen in dat de door hem overgelegde documenten niet door de daartoe bevoegde autoriteit zouden zijn opgemaakt en afgegeven. Daardoor heeft hij destijds zijn bezwaren enkel gericht tegen de inhoud van het primaire besluit. De inhoud van dat besluit heeft hem op het verkeerde been gezet, onder meer omdat daarin staat dat
“is gebleken dat de legalisatiewaarmerken (…), zichtbaar op de achterzijde van de hierboven genoemde originele geboorteaktes, als frauduleus verkregen worden beschouwd”. Vanwege deze bewoording verkeerde hij in de veronderstelling dat zijn aanvraag is afgewezen omdat de legalisatiewaarmerken op zijn documenten niet authentiek zijn, en heeft daarom zijn bezwaren en de contra-expertise hiertegen gericht. Het bestreden besluit is daarom in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, wat maakt dat het besluit niet in stand kan worden gehouden.
Het oordeel van de rechtbank
4. Uit het onderzoeksrapport van het BD van 24 maart 2020 valt duidelijk op te maken dat de echtheid van de onderliggende geboorteakte van 24 maart 2010 in twijfel worden getrokken, omdat er afwijkende tonertechnieken zijn aangetroffen. De conclusie is dat, gelet op ervaringen met soortgelijke documenten dit document hoogstwaarschijnlijk niet is opgemaakt door een daartoe bevoegde instantie. Om die reden wordt ook het document van 20 april 2017 (inschrijving in geboorteregister) en de legalisaties als frauduleus verkregen aangemerkt. Daaruit blijkt genoegzaam dat niet de echtheid van de legalisatie zelf in twijfel wordt getrokken maar de echtheid van de onderliggende geboorteakte.
5. Eiser stelt dat het onderzoeksrapport hem pas met de beslissing op bezwaar ter ogen is gekomen, en dat hij zich daarom alleen heeft kunnen baseren op wat er in het besluit stond geschreven. De rechtbank volgt dit niet en overweegt daartoe het volgende.
6. Uit de verzendadministratie van verweerder blijkt dat het onderzoeksrapport destijds is meegezonden met het primaire besluit naar het Kabinet van de Gouverneur. In het uitreikingsblad staat vermeld dat het primaire besluit in persoon is uitgereikt op 21 augustus 2020. Hoewel dit, zoals eiser betoogt, nog niet hoeft te betekenen dat het onderzoek daarmee ook in persoon is uitgereikt, acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat dit is gebeurd.
7. Mocht eiser het onderzoeksrapport niet hebben ontvangen, dan had het op zijn weg gelegen om het onderzoek op te vragen. In het primaire besluit wordt meermaals, ook in de kantlijn van het besluit, verwezen naar het onderzoeksrapport onder vermelding van het documentnummer. Daar komt bij, dat de bevindingen uit dat onderzoek in het primaire besluit samengevat worden weergegeven en wordt vermeld dat onderzoek was gericht op de authenticiteit van de geboorteakte. Het standpunt van eiser dat verweerder dit soort informatie normaal gesproken niet vrij geeft, en dat verweerder dit zou hebben bevestigd, kan de rechtbank dan ook niet volgen. Het is begrijpelijk dat het BD zijn onderzoeksmethoden niet blootgeeft om misbruik te voorkomen, maar dat geldt niet voor de rapportage en de uiteindelijke conclusies.
8. Het voorgaande betekent dat eiser wist, althans had kunnen weten dat de afwijzing was gebaseerd op de motivering dat de onderliggende geboorteakte hoogstwaarschijnlijk niet echt was en niet opgemaakt door een daartoe bevoegde instanties. Het komt dan ook voor rekening en risico van eiser dat hij de contra-expertise heeft gevraagd over de echtheid van de legalisaties en niet over de echtheid van de geboorteaktes.
9. Wel is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard. Een bezwaar is kennelijk ongegrond indien naar objectieve maatstaven bezien op voorhand in redelijkheid geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet tot een ander besluit kan leiden. De beoordeling of sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar is afhankelijk van de inhoud van het bezwaarschrift, bezien in het licht van het primaire besluit en de wettelijke voorschriften, die daarop van toepassing zijn. Alleen al uit het feit dat verweerder een reactie op de contra-expertise heeft ingewonnen bij het Bureau Documenten, die in een nader rapport d.d. 28 februari 2022, getiteld “Weerwoord (op verklaringen van autoriteiten)”, aanvullend heeft gerapporteerd valt af te leiden dat het bezwaar niet zo onmiskenbaar ongegrond is. Daarnaast is door eiser in de bezwaarfase het vonnis van 8 september 2020 van het Tribunal Civil te Port-au-Prince overgelegd, en is dit vonnis blijkens een eveneens in het dossier voorhanden “Verkorte verklaring van onderzoek documenten” mogelijk echt bevonden door het BD.
10. Ook is de rechtbank van oordeel dat eiser ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord in de bezwaarfase. De in r.o. 9 vermelde aanvullende rapportages had verweerder in de bezwarenprocedure aan eiser moeten verstrekken en eiser had de gelegenheid moeten worden geboden daarop te reageren en om, indien gewenst, te worden gehoord. Dat had ook de kennelijk bij eiser bestaande onduidelijkheid over de weigeringsgrond kunnen wegnemen, temeer nu in voormeld “Weerwoord” van 28 februari 2022 duidelijk(er) wordt geconcludeerd dat de echtheid van de legalisatiekenmerken door BD niet wordt betwist. Eiser had in bezwaar alsnog kunnen verzoeken om een aanvullende contra-expertise te laten uitbrengen.
10. Omdat het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond is verklaard, concludeert de rechtbank dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
11. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt verweerder op om opnieuw een beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat volgens de rechtbank in dit geval een minder doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van 12 weken.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende bijstand vast op € 2.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een nadere reactie, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).