ECLI:NL:RBDHA:2023:10380

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
NL23.18061
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling met een redelijk vermoeden van illegaal verblijf en de afwijzing van een verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft tegen het besluit van 9 juni 2023 beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het onderzoek op 4 juli 2023 gesloten en de zaak beoordeeld op basis van de ingediende stukken.

De rechtbank oordeelt dat er voldoende bewijs is voor een redelijk vermoeden van illegaal verblijf van eiser, die op het moment van de staandehouding in een asielzoekerscentrum verbleef. Eiser heeft geweigerd mee te werken aan de identificatie en heeft geen lopende asielaanvraag kunnen aantonen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de openbare orde de maatregel van bewaring vorderde, gezien het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

Eiser heeft verder aangevoerd dat er lichter middelen beschikbaar waren, zoals een meldplicht, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat deze optie niet effectief zou zijn geweest. De rechtbank wijst het beroep van eiser ongegrond en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18061

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. R.W. Koevoets),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. D. Berben).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft desgevraagd ingestemd met een schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 26 juni 2023 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 27 juni 2023 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op 4 juli 2023 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Redelijk vermoeden van illegaal verblijf
2. Eiser voert aan dat uit het proces-verbaal staandehouding niet blijkt dat sprake was van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf, zodat de staandehouding onrechtmatig heeft plaatsgevonden en de daaruit voortvloeiende maatregel van bewaring eveneens onrechtmatig is opgelegd.
3. Uit het proces-verbaal staandehouding blijkt dat de verbalisanten op 9 juni 2023, om 6:50 uur de openbare ruimte van het AZC [1] [naam AZC] (gebouw 16013) zijn binnengelopen. Een verbalisant zag eiser toen in zijn rolstoel zitten. Deze verbalisant herkende eiser vanwege een foto uit het vertrekdossier. Uit het vertrekdossier bleek verder dat eiser onvoldoende tot geen medewerking had verleend aan zijn terugkeer naar Marokko. De verbalisant heeft zich toen voorgesteld en het doel van zijn komst, namelijk de staandehouding van eiser, medegedeeld, waarna eiser om zijn identiteitskaart is gevraagd. Eiser heeft meermaals geweigerd mee te werken. De rechtbank is van oordeel dat hieruit voldoende duidelijk is geworden dat en waarom sprake was van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf en dat er aanleiding was om eiser om zijn identiteitsdocument te vragen. Dat hij in een AZC verblijft en om die reden aannemelijk is dat hij een asielaanvraag heeft lopen, wordt niet gevolgd. Immers is niet gebleken dat sprake is van een lopende asielaanvraag.
Maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Als zware gronden [2] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
  • 3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
  • 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
En als lichte gronden [3] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist. De gronden zijn feitelijk juist en voldoende om aan een risico aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Deze kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Lichter middel
6. Eiser voert verder aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen lichter middel is toegepast. Aan eiser is eerder een meldplicht opgelegd. Niet duidelijk is waarom dat nu ook niet mogelijk is, aldus eiser.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast om het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken te ondervangen, zeker niet nu eiser meermaals heeft verklaard niet naar Marokko te willen gaan. [4] Dat aan eiser eerder een meldplicht is opgelegd, leidt niet tot een andere conclusie. Deze meldplicht heeft niet geleid tot eisers vertrek naar Marokko, zodat verweerder niet gehouden was nogmaals een meldplicht op te leggen. Verweerder heeft daarnaast voldoende gemotiveerd dat evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken.
Ambtshalve toets [5]
8. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van
bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig
was.
Conclusie
9. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond.
Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Asielzoekerscentrum.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Proces-verbaal van gehoor van 9 juni 2023 (M110), p. 4 van 6.
5.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.