In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een vreemdeling, die zich verzet tegen zijn voorgenomen overdracht aan de Guyaanse autoriteiten. De verzoeker had op 2 juli 2023 bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen overdracht, die oorspronkelijk gepland stond voor 4 juli 2023. Op 3 juli 2023 heeft de verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, meegedeeld dat de overdracht was geannuleerd. Ondanks deze annulering heeft de verzoeker zijn verzoek om een voorlopige voorziening gehandhaafd.
De voorzieningenrechter overweegt dat, op basis van de Vreemdelingenwet, de voorgenomen overdracht als een handeling van een bestuursorgaan wordt beschouwd, waartegen bezwaar openstaat. De rechter stelt vast dat er geen spoedeisend belang meer is bij het verzoek om voorlopige voorziening, nu de overdracht is geannuleerd. Bovendien is er geen evident onrechtmatig besluit van de verweerder vastgesteld. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening daarom af.
Desondanks oordeelt de voorzieningenrechter dat de verzoeker proceskosten heeft gemaakt in verband met zijn verzoek om voorlopige voorziening. De rechter veroordeelt de verweerder tot vergoeding van deze kosten, vastgesteld op €418,50, en het door verzoeker betaalde griffierecht van €184. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.