Op 18 juli 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening door een vreemdeling. De vreemdeling had op 5 juli 2019 een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening, zonder gemachtigde, tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit besluit, genomen op 4 juli 2019, hield in dat de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling werd genomen, omdat de Bondsrepubliek Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag.
Daarnaast had een advocaat op 9 juli 2019 een soortgelijk verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, geregistreerd onder een ander zaaknummer. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er al eerder op een verzoek om een voorlopige voorziening was beslist, en dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond was verklaard. Gezien deze eerdere beslissingen heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het onderhavige verzoek niet-ontvankelijk is, omdat er al een uitspraak was gedaan op een vergelijkbaar verzoek.
De voorzieningenrechter heeft ook aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.