ECLI:NL:RBDHA:2023:10524

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
NL22.22024
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning voor Turkse zelfstandige op basis van documentatievereisten en standstill-bepaling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 14 juli 2023, is het beroep van eiser, een Turkse onderdaan, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning als zelfstandige ongegrond verklaard. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag, ingediend op 19 januari 2022, afgewezen op basis van het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en het niet voldoen aan de documentatievereisten zoals vastgelegd in de Vreemdelingencirculaire 2000. Eiser had eerder in september 2021 een aanvraag ingediend die ook was afgewezen, en zijn bezwaar tegen deze afwijzing was eveneens ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft beoordeeld of de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiser niet voldeed aan de vereisten voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning. Eiser had betoogd dat de staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat een volledig onderbouwd ondernemingsplan noodzakelijk was voor de beoordeling van zijn aanvraag. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris in redelijkheid kon verlangen dat eiser de vereiste stukken overlegde, waaronder een ondernemingsplan dat de levensvatbaarheid van de onderneming onderbouwt. De rechtbank concludeerde dat het niet doorsturen van de aanvraag naar de Minister van Economische Zaken en Klimaat niet in strijd was met de standstill-bepaling van het Aanvullend Protocol tussen de EU en Turkije.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op de gevraagde verblijfsvergunning en dat hij ook geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor Turkse zelfstandigen om aan specifieke documentatievereisten te voldoen om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning, en bevestigt dat de staatssecretaris de bevoegdheid heeft om aanvullende eisen te stellen aan de aanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.22024

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser.
1.1.
De staatssecretaris heeft de aanvraag van eiser tot het verlenen van verblijfsvergunning regulier met als doel ‘arbeid als zelfstandige’, met het besluit van 1 februari 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 26 oktober 2022 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser en gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet op de zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag van eiser, die de Turkse nationaliteit heeft, en zich in Nederland wil vestigen als zelfstandig ondernemer. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Hierbij komt aan de orde of eiser zijn aanvraag voldoende heeft onderbouwd en of het niet doorsturen van de aanvraag van eiser naar de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) in strijd is met de standstill-bepaling van artikel 41, eerste lid, Aanvullend Protocol. [1]
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Eerdere procedure en huidige procedure
3. Eiser heeft in september 2021 een eerste aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid als zelfstandige middels [naam bedrijf] . Deze aanvraag is bij besluit van 23 november 2021 afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en vervolgens beroep ingesteld. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft eisers beroep op 18 januari 2023 ongegrond verklaard. [2]
3.1.
Op 19 januari 2022 heeft eiser een tweede – de huidige – aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘arbeid als zelfstandige’. Deze aanvraag is met het besluit van 1 februari 2022 afgewezen. Het bezwaar is bij het besluit van 26 oktober 2022 kennelijk ongegrond verklaard. Dit beroep richt zich tegen dat bestreden besluit. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De staatssecretaris heeft geen aanleiding gezien om eiser van het mvv-vereiste vrij te stellen, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor de beperking waaronder eiser een verblijfsvergunning wenst.
Eiser heeft namelijk niet de vereiste stukken overgelegd die zijn vereist om te beoordelen of met de onderneming van eiser een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend. Daarom is de aanvraag van eiser niet doorgestuurd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat (hierna: EZK).
Toetsingskader
4. Tussen de Europese Unie en Turkije bestaat een Associatieovereenkomst. [3] Op 1 januari 1973 is de Associatieovereenkomst aangevuld met een Aanvullend Protocol dat voor het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden in werking is getreden. [4] Op grond van de standstill-bepaling in dit aanvullende protocol voeren de overeenkomst sluitende partijen onderling geen nieuwe beperkingen in die betrekking hebben op de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten. [5]
Aan een vreemdeling die arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten kan, onder een beperking verband houdende met het verrichten van arbeid als zelfstandige, een reguliere verblijfsvergunning worden verleend mits met deze arbeid volgens de staatssecretaris een wezenlijk Nederlands belang is gediend. [6]
De voorwaarden en het documentatievereiste voor het verrichten van arbeid als zelfstandige staan in artikel 3.30 van het Vreemdelingenbesluit 2000 en zijn verder uitgewerkt in artikel 3.20a, vierde lid, van het Voorschrift Vreemdelingen, Bijlage 8aa en paragraaf B6/4.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
4.1.
De volgende stukken zijn ter onderbouwing door eiser overgelegd bij het indienen van de aanvraag:
- een onleesbaar uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK);
- een brief van de Belastingdienst betreffende een BTW-identificatienummer.
Is het vereiste van het overleggen van een volledig onderbouwd ondernemingsplan in strijd met de standstill-bepaling voor Turkse onderdanen?
5. Eiser betoogt allereerst dat de staatssecretaris ten onrechte overweegt dat het voor beoordeling door de Minister van EZK vereist is dat er een volledig onderbouwd ondernemingsplan wordt overlegd. De staatssecretaris had de aanvraag, met de daarbij overgelegde documenten, in ieder geval moeten doorsturen naar de Minister van EZK. De Minister van EZK is ondanks een zeer beperkt ondernemingsplan immers al vaker tot een positief advies gekomen, hetgeen volgens eiser blijkt uit verschillende adviesrapporten. Eiser voert daarom aan dat het niet doorsturen van het ondernemingsplan naar de Minister van EZK vanwege strengere eisen aan het ondernemingsplan een procedurele beperking [7] is die in strijd is met de standstill-bepaling die geldt voor Turkse onderdanen. Ter onderbouwing verwijst eiser naar het arrest Tum en Dari van het Europese Hof van Justitie. [8] Deze beleidswijziging vormt een extra drempel voor Turkse zelfstandigen om een verblijfsvergunning te verkrijgen ten opzichte van het oude beleid dat vóór 2012 werd gehanteerd. Ter onderbouwing van dit betoog – de verslechterde situatie voor Turkse onderdanen – legt eiser een door hem ingediend en door de staatssecretaris beantwoord Wob-verzoek over. Ook wordt door de staatssecretaris ten onrechte gemotiveerd dat eiser geen originele diploma’s met de daarbij behorende waardering heeft overlegd. De diploma-eis heeft lange tijd niet gegolden voor Turkse onderdanen. Het (her)invoeren van de diploma-eis is een beperking en daarom ook in strijd met de standstill-bepaling. [9]
5.1.
In de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 19 november 2013 [10] , 23 april 2018 [11] en 29 november 2018 [12] heeft de Afdeling geoordeeld dat de staatssecretaris in redelijkheid kan verlangen dat een vreemdeling de vereiste stukken overlegt die zijn opgenomen in paragraaf B6/4.5. van de Vc 2000 om te beoordelen of de vreemdeling aan het vereiste van het dienen van een wezenlijk Nederlands belang voldoet. Het overleggen van een volledig onderbouwd ondernemingsplan is nodig voor de beoordeling van de levensvatbaarheid van een onderneming en daarom niet in strijd met de standstill-bepaling van artikel 41 van het Aanvullend Protocol. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat wel degelijk vereist is dat een volledig onderbouwd ondernemingsplan voor de aanvraag en inwilliging van een verblijfsvergunning ‘arbeid als zelfstandige’ moet worden overgelegd. Eisers verwijzing naar het arrest Tum en Dari kan dus ook niet slagen.
Eiser heeft daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat er een beleid heeft gegolden dat alle aanvragen, ongeacht of ze zijn onderbouwd of niet, werden doorgestuurd naar de Minister van EZK. [13] Eiser heeft slechts in algemene zin verwezen naar “diverse adviesrapporten”, maar dit verder niet geconcretiseerd of onderbouwd. Ook uit het door eiser overgelegde Wob-verzoek blijkt niet dat er een beleid was waarbij aanvragen werden doorgestuurd naar de Minister, ongeacht of deze aanvragen onderbouwd waren. In dit Wob-verzoek wordt onder vraag 4 juist expliciet verwezen naar de benodigde documenten die staan vermeld in het Voorschrift Vreemdelingen, bijlage 8aa en in de Vc 2000 in paragraaf B.6/4.5.
Ook eisers betoog dat het diploma-vereiste in strijd is met de standstill-bepaling voor Turkse onderdanen slaagt niet. Dit vereiste is immers onderdeel van de documentatievereisten van de aanvraag, waarvan de Afdeling heeft geoordeeld dat deze niet in strijd zijn met de standstill-bepaling. De staatssecretaris heeft zich op de zitting terecht op het standpunt gesteld dat hierin staat dat het overleggen van diploma’s die in Nederland zijn behaald voor Turkse onderdanen facultatief is. Dat is echter door de staatssecretaris ook niet aan eiser tegengeworpen. De staatssecretaris mag wel verwachten dat eiser Turkse diploma’s of bewijsstukken van opleiding, werkervaring/referenties laat zien, dit hangt immers samen met de levensvatbaarheid van de onderneming.
Tussenconclusie
5.2.
Door eiser moet een volledig onderbouwd ondernemingsplan worden overlegd. Dit vereiste is namelijk niet in strijd met de standstill-bepaling voor Turkse onderdanen.
Heeft eiser een volledig onderbouwd ondernemingsplan overlegd?
6. Eiser betoogt vervolgens dat hij wel degelijk een volledig onderbouwd ondernemingsplan heeft overgelegd en aan alle vereisten heeft voldaan. Hij heeft alle stukken overgelegd waarover hij op dat moment redelijkerwijs kon beschikken, zoals bedoeld in artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Het ondernemingsplan is in de vorige procedure overlegd en daarom in bezit van de staatssecretaris. Eiser beschouwt het ondernemingsplan daarom als zijnde overlegd in deze procedure. Verder zijn meerdere onderdelen die door de staatssecretaris als ontbrekend zijn aangemerkt wel degelijk opgenomen in het ondernemingsplan. Ook is het ondernemingsplan opgesteld en gecontroleerd door een deskundige, namelijk [deskundige] .
Daarnaast beschikt eiser niet over een BSN-nummer of RNI, waardoor hij zijn onderneming niet kon inschrijven bij de KvK. Eiser kan zich vanwege lange wachttijden niet inschrijven in de RNI.
Eiser overlegt in beroep aanvullende stukken ter onderbouwing van zijn aanvraag. Deze ingediende stukken moeten volgens eiser alsnog bij de beoordeling worden betrokken omdat hij over deze stukken redelijkerwijs niet eerder kon beschikken.
6.1.
De staatssecretaris heeft eiser – naar het oordeel van de rechtbank – terecht tegengeworpen dat hij geen uittreksel uit het Handelsregister van de KvK heeft overlegd, waar de inschrijving van zijn onderneming uit blijkt. De inschrijving van de onderneming van eiser is verplicht voor een verblijfsvergunning met als doel ‘arbeid als zelfstandige’. Eisers betoog dat hij redelijkerwijs niet kan beschikken over een RNI nummer, waarmee hij zijn onderneming kan inschrijven in het Handelsregister van de KvK, vanwege de lange wachttijden slaagt niet. Ten tijde van de eerste aanvraag beschikte eiser ook al niet over een RNI nummer en werd hem dit ook tegengeworpen. Gezien het tijdsverloop tussen deze aanvragen had inmiddels verwacht mogen worden dat, ook al zouden er lange wachttijden zijn, hij de beschikking had over een RNI nummer. De staatssecretaris heeft dus terecht tegengeworpen dat eiser zijn onderneming niet heeft ingeschreven in het Handelsregister. De rechtbank sluit aan bij het eerdere oordeel in rechtsoverweging 2.5. van de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 18 januari 2023. [14] Omdat eiser niet kan aantonen dat zijn onderneming staat ingeschreven in het Handelsregister van de KvK, voldoet hij alleen daarom al niet aan de vereisten van het door hem verzochte verblijfsdoel.
6.2.
Daarnaast is door eiser geen volledig onderbouwd ondernemingsplan overlegd. Ten eerste heeft eiser bij het indienen van de aanvraag op 19 januari 2022 geen ondernemingsplan overgelegd. Het feit dat eiser in zijn voorgaande procedure een ondernemingsplan heeft overlegd maakt niet dat hij in de huidige procedure geen ondernemingsplan moet overleggen bij het indienen van de aanvraag. Eiser moet immers alle gegevens en bescheiden verschaffen die voor de beslissing op de aanvraag noodzakelijk zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. [15] Ten tweede is het ondernemingsplan – indien het als overlegd dient te worden beschouwd – niet volledig. De rechtbank sluit voor haar oordeel aan bij de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 18 januari 2023. [16] Daarin is – kort samengevat – geconcludeerd dat het ondernemingsplan gebrekkig was. Zo ontbraken verschillende onderdelen, waaronder een met objectief verifieerbaar bewijs onderbouwde markt- en concurrentieanalyse. Door eiser is noch een nieuw ondernemingsplan of een herziene versie overlegd.
6.3.
Eiser heeft in beroep onder andere loonspecificaties overlegd, maar ook facturen, orderbevestigingen, bonnen en afschriften van een (zakelijke) betaalrekening. Ook zijn door eiser huurovereenkomsten, een balans van 2022, aangifte loonheffingen, vaststelling belastingplicht, BTW-identificatienummer enzovoorts overlegd.
De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de door eiser in beroep overlegde stukken niet bij de beoordeling betrokken hoeven te worden, omdat de rechtbank dient te beoordelen of het bestreden besluit rechtmatig is ten tijde van het nemen van dit besluit, de zogenoemde ex tunc toetsing. De rechtbank sluit voor dit oordeel aan bij de Afdelingsuitspraak van 6 februari 2015 [17] en zal de door eiser in de beroepsfase overlegde stukken niet bij haar oordeel betrekken. Het is immers aan eiser om bij het indienen van de aanvraag de vereiste stukken te overleggen. Eisers betoog dat hij redelijkerwijs niet eerder over de stukken kon beschikken slaagt niet, nu een groot deel van de in de beroepsprocedure overlegde stukken dateert van vóór de datum van het bestreden besluit. Daarnaast heeft de staatssecretaris op de zitting terecht geconcludeerd dat ook in het geval dat de stukken bij de beoordeling worden betrokken, eiser nog steeds niet voldoet aan alle documentatievereisten zoals genoemd in paragraaf B.6/4.5 van de Vc 2000. Zoals hierboven uiteengezet ontbreken onder andere een gespecificeerde marktanalyse en een inschrijving in het Handelsregister van de KvK. De aanvullende stukken die in de beroepsprocedure zijn overlegd kunnen daarom niet tot een ander oordeel leiden. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Aanvullend Protocol gesloten tussen de Gemeenschap en Turkije, goedgekeurd en bevestigd bij verordening (EEG) nr. 2760 van de Raad van 19 december 1972 (PB L 293).
2.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, uitspraak van 18 januari 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:198.
3.Bij Besluit 64/732/EEG van 23 december 1963 (PB 1964, 217) heeft de Raad van de Europese Economische gemeenschap de overeenkomst van associatie tussen de Gemeenschap en de Republiek Turkije goedgekeurd en bevestigd.
4.Aanvullend Protocol gesloten tussen de Gemeenschap en Turkije, goedgekeurd en bevestigd bij verordening (EEG) nr. 2760 van de Raad van 19 december 1972 (PB L 293).
5.Artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol.
6.Artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in samenhang met artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
7.Artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol.
8.Het arrest van 20 september 2007 in zaak nr. C-16/05, Tum & Dari tegen Secretary of State for the Home Department.
9.Artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol.
10.ABRvS van 19 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2124.
11.ABRvS van 23 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1326.
12.ABRvS van 29 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3925.
13.Vergelijk ABRvS van 8 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:394.
14.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, uitspraak van 18 januari 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:198.
15.Artikel 4:2, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), juncto artikel 3.102, eerste lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
16.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, uitspraak van 18 januari 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:198.
17.ABRvS van 6 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:410.