ECLI:NL:RBDHA:2023:10525
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- C.I.H. Kerstens - Fockens
- J.R. Froma
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning en toetsing aan artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Bengalese student, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 5 april 2022 besloten om de verblijfsvergunning van de eiser in te trekken, omdat hij op 29 juni 2021 was afgemeld als student aan een onderwijsinstelling. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat de staatssecretaris niet deugdelijk had gemotiveerd waarom de verblijfsvergunning werd ingetrokken en dat er inbreuk werd gemaakt op zijn recht op respect voor privéleven volgens artikel 8 van het EVRM.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2023 behandeld. Eiser voerde aan dat de staatssecretaris niet zelf de studievoortgang had beoordeeld en dat dit in strijd was met de Richtlijn 2016/801. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris wel degelijk bevoegd was om de verblijfsvergunning in te trekken op basis van onvoldoende studievoortgang, zoals vastgelegd in de Richtlijn. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet in strijd met de Richtlijn had gehandeld en dat de beoordeling van de studievoortgang aan de onderwijsinstelling was overgelaten.
Eiser had ook een beroep gedaan op artikel 8 van het EVRM, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had gemotiveerd waarom hij geen gebruik maakte van zijn bevoegdheid om ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Eiser kreeg een vergoeding voor de proceskosten, die door de staatssecretaris moest worden betaald. De voorzieningenrechter verklaarde het verzoek om een voorlopige voorziening niet ontvankelijk.