ECLI:NL:RBDHA:2023:10548

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
AWB 23/275
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen inreisverbod en ontvankelijkheid van het beroep

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 17 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 16 december 2022 behandeld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat eiser de gronden van het beroep niet tijdig heeft vermeld. Eiser had de mogelijkheid om dit verzuim te herstellen, maar heeft dit niet gedaan. De rechtbank heeft eiser op 11 januari 2023 verzocht om de beroepsgronden binnen vier weken in te dienen, maar deze zijn pas op 16 februari 2023 ontvangen. Eiser stelt dat hij deze gronden eerder, op 23 januari 2023, heeft verzonden, maar heeft dit niet kunnen onderbouwen. De rechtbank concludeert dat er geen verontschuldiging is voor het niet tijdig indienen van de gronden.

Daarnaast wordt er een brief van de staatssecretaris van 7 juni 2023 besproken, waarin een aanvullend besluit wordt gepresenteerd. De rechtbank stelt vast dat deze brief enkel een nadere motivering van het eerdere besluit bevat en geen wijziging van de rechtsgevolgen met zich meebrengt. Hierdoor is de brief geen besluit in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en heeft dit geen invloed op de ontvankelijkheid van het beroep.

De rechtbank besluit dat het beroep niet-ontvankelijk is, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/275

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: A.S. Touserkani),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van de staatssecretaris van 16 december 2022.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is omdat eiser de gronden van het beroep niet heeft vermeld en dat verzuim niet tijdig heeft hersteld. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Toetsingskader
3. Iemand die beroep instelt, moet in het beroepschrift de gronden van het beroep vermelden. [1] Dat houdt in: zeggen op welke specifieke punten hij of zij het niet eens is met het bestreden besluit. Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank na een herstelmogelijkheid het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren. [2]
Heeft eiser de gronden tijdig vermeld?
4. Eiser heeft geen beroepsgronden vermeld in het beroepschrift. De rechtbank heeft eiser bij brief van 11 januari 2023 verzocht om dit verzuim binnen vier weken te herstellen. Eiser heeft binnen die termijn geen gronden ingediend.
4.1.
Op 16 februari 2023 heeft de rechtbank van eiser, na telefonisch contact, alsnog beroepsgronden ontvangen. Eiser stelt dat hij die beroepsgronden ook al éérder, namelijk op 23 januari 2023, per normale post heeft toegestuurd, maar heeft die stelling op geen enkele wijze onderbouwd. Daarbij zijn er sterke aanwijzingen dat de gronden niet al op 23 januari 2023 zijn ingediend. Bij de gronden is namelijk ook een volmacht meegestuurd met een dagtekening van 2 februari 2023, dus na het gesteld versturen van de gronden op 23 januari 2023. Eiser heeft de beroepsgronden dus niet tijdig ingediend.
Is het niet tijdig vermelden van de gronden verontschuldigbaar?
5. De rechtbank heeft eiser bij brief van 9 maart 2023 in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken schriftelijk te laten weten waarom hij de beroepsgronden na afloop van de daarvoor gestelde termijn heeft ingediend.
5.1.
Eiser heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Eiser heeft enkel gesteld dat hij de gronden op 23 januari 2023 en de volmacht zonder begeleidend schrijven op 3 februari 2023 per post aan de rechtbank heeft verzonden. Hij heeft deze verzending echter niet aannemelijk gemaakt. Daarbij merkt de rechtbank op dat de kans dat in één zaak in korte tijd met twee poststukken iets mis zou zijn gegaan bij de postverzending erg klein is. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken.
Leidt de brief van de staatssecretaris van 7 juni 2023 tot een andere conclusie?
6. De staatssecretaris heeft bij brief van 7 juni 2023 een document van dezelfde datum genaamd “Beschikking Aanvullend besluit” ingediend (hierna: de brief van 7 juni 2023). De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of sprake is van een aanvullend besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb. In dat geval richt het beroep zich van rechtswege mede tegen dit besluit en moet de rechtbank beoordelen of het ontvankelijkheidsgebrek doorwerkt in het van rechtswege ontstane beroep.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat de brief van 7 juni 2023 alleen een nadere motivering van het besluit van 16 december 2022 bevat. Het is vaste rechtspraak dat voor toepassing van artikel 6:19 van de Awb sprake moet zijn van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, en dat daarvan geen sprake is wanneer de rechtsgevolgen van een besluit met de nadere motivering niet zijn gewijzigd. [3] Met de brief van 7 juni 2023 is niet beoogd om het besluit van 16 december 2022 in te trekken en te vervangen. De brief bevat verder geen inhoudelijke wijziging van het besluit of van het onderliggende rechtsoordeel. Ook het rechtsgevolg van het besluit van 16 december 2022 is met de nadere motivering van 7 juni 2023 niet gewijzigd. De brief van 7 juni 2023 is dan ook geen besluit in de zin van artikel 6:19 van de Awb.
6.2.
Omdat de brief van 7 juni 2023 geen besluit is leidt deze brief niet tot een ander oordeel over de ontvankelijkheid van het beroep. Aan de vraag of het ontvankelijkheidsgebrek doorwerkt in een op grond van artikel 6:19 van de Awb van rechtswege ontstaan beroep komt de rechtbank daarom niet toe.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb.
2.Dit staat in artikel 6:6 van de Awb.
3.Zie bijv. ABRvS 30 april 2023, ECLI:NL:RVS:2021:926.