ECLI:NL:RBDHA:2023:10556
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag tot verlening van machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis aan zijn referent. De aanvraag is ingediend op 27 september 2021 en op 29 juli 2022 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Eiser heeft hiertegen op 25 augustus 2022 bezwaar ingesteld. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend en de rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft op 12 april 2023 beroep ingesteld, nadat verweerder in gebreke was gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de beslistermijn van verweerder is overschreden. Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder op te dragen binnen twee weken alsnog een besluit te nemen en om een dwangsom op te leggen voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft.
De rechtbank legt verweerder een termijn van acht weken op om alsnog een besluit bekend te maken. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van verbeurde bestuurlijke dwangsommen en proceskosten aan eiser. De rechtbank stelt vast dat verweerder € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en dat hij een dwangsom van € 100 per dag moet betalen voor elke dag dat hij de termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500. De proceskosten worden vastgesteld op € 418,50 en het door eiser betaalde griffierecht van € 184 moet worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.