Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 juli 2023 in de zaak tussen
[verzoekster] , v-nummer: [v-nummer] , verzoekster,
[naam], v-nummer: [v-nummer] en
[naam], v-nummer: [v-nummer] ,
Rechtbank Den Haag
Op 11 juli 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, mede namens haar minderjarige kinderen, een voorlopige voorziening heeft gevraagd in verband met een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit besluit, genomen op 7 juli 2023, hield in dat de overdracht van verzoekster naar Duitsland niet achterwege zou blijven op grond van artikel 3.1, tweede lid, onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat de overdracht gepland stond op 13 juli 2023.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang, gezien de geplande overdracht. In de beoordeling heeft de voorzieningenrechter gekeken naar de kans van slagen van het bezwaar van verzoekster. Verzoekster betoogde dat Duitsland niet verantwoordelijk is voor haar asielaanvraag, maar Italië, en heeft documenten overgelegd ter onderbouwing van haar stelling.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de staatssecretaris niet voldoende heeft onderkend dat verzoekster heeft willen bewijzen dat zij in 2020 een asielaanvraag in Italië heeft gedaan. De rechter heeft geconcludeerd dat het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft en heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 837,00. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.