ECLI:NL:RBDHA:2023:10592

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
NL23.19167
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 12 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J. Ruijs, had beroep aangetekend tegen de maatregel van bewaring die op 2 juli 2023 was opgelegd. De rechtbank behandelt de zaak in enkelvoudige kamer en concludeert dat het beroep ongegrond is. De staatssecretaris had de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij werd gesteld dat er een concreet aanknopingspunt voor overdracht onder de Dublinverordening bestond en dat er een significant risico was dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

Tijdens de zitting op 11 juli 2023 heeft eiser aangegeven zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank, zonder de gronden van de staatssecretaris te betwisten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel en heeft de argumenten van de staatssecretaris als voldoende onderbouwd beschouwd. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken en kan binnen een week na bekendmaking worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.19167

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Ruijs),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 2 juli 2023 waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1
De zaak is op 11 juli 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen.
3. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
4.1
Eiser heeft de door de staatssecretaris aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden, als ook de motivering daarvan, en het daaruit voortvloeiende risico op onttrekking niet betwist. Eiser heeft op de zitting aangegeven dat hij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank. In de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens ziet de rechtbank geen grond om, ambtshalve toetsend, te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [1]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. De maatregel van bewaring blijft in stand. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. van Gerwen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.