In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Gambiaanse vreemdeling. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 1 juli 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, geboren in Gambia, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Op 13 juli 2023 is eiser uitgezet naar Gambia, waarna de staatssecretaris de maatregel van bewaring op 14 juli 2023 heeft opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld op 14 juli 2023, waarbij de gemachtigde van eiser aanwezig was in het detentiecentrum in Rotterdam en de staatssecretaris vertegenwoordigd was in Groningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring is opgeheven en zich beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding. De rechtbank concludeert dat de bewaring niet onrechtmatig was, omdat eiser onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen valt. De rechtbank heeft de gronden voor de bewaring, zowel zware als lichte, als voldoende gemotiveerd beschouwd.
Eiser heeft aangevoerd dat de staatssecretaris in strijd met het evenredigheidsbeginsel heeft gehandeld door hem in bewaring te stellen met het oog op uitzetting naar Gambia, terwijl hij ook de mogelijkheid had om terug te keren naar Spanje. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris de belangenafweging terecht in het nadeel van eiser heeft laten uitvallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.