ECLI:NL:RBDHA:2023:10640

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
NL23.18856 en AWB 23/7133
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de plaatsing van een asielzoeker in een Handhavings- en Toezichtlocatie en de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel

Op 19 juli 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser, een Egyptische asielzoeker, die in beroep ging tegen twee besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser was eerder geplaatst in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen op basis van gedragingen die als bedreigend en beledigend werden gekwalificeerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere incidenten, waaronder het versturen van beledigende e-mails en verbaal agressief gedrag tegenover medewerkers van het COa. Ondanks het tijdsverloop van 11 maanden heeft de rechtbank geoordeeld dat de plaatsing in de HTL gerechtvaardigd was, omdat de eiser niet voldoende had aangetoond dat zijn gedrag was verbeterd.

De rechtbank heeft ook de vrijheidsbeperkende maatregel die aan de eiser was opgelegd, beoordeeld. Deze maatregel verplichtte de eiser om zich binnen bepaalde gebieden in Hoogeveen op te houden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zorgvuldig had gehandeld en dat er geen contra-indicaties waren voor de plaatsing van de eiser in de HTL. De rechtbank heeft de beroepen van de eiser ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat de eiser niet in staat was om aan te tonen dat zijn gedrag was veranderd of dat hij medische hulp nodig had die niet beschikbaar was in de HTL.

De uitspraak benadrukt het belang van gedragsverbetering en de noodzaak voor de overheid om de openbare orde te handhaven, vooral in situaties waarin asielzoekers zich bedreigend of agressief gedragen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de mogelijkheid voor hoger beroep tegen het bestreden besluit 1 bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.18856 en AWB 23/7133

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2023 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Egyptische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. Volwerk),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder 1,

alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2,

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2023 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder 1 besloten om eiser per 27 juni 2023 op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling vertrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 27 juni 2023 (het bestreden besluit 2) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 1 staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 23/7133. Het beroep tegen bestreden besluit 2 staat geregistreerd onder het zaaknummer NL23.18856.
Verweerder 1 heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft de beroepen op 14 juli 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten.
1.1.
Op 28 juli 2022 heeft verweerder 1 besloten om eiser te plaatsen in de HTL te Hoogeveen.
1.2.
Eiser heeft op 29 juli 2022 de HTL verlaten.
1.3.
Op 8 december 2022 heeft eiser zich gemeld in Ter Apel voor opvang. Omdat eiser recht had op opvang, maar hij de periode op grond van de aan hem eerder opgelegde maatregel in de HTL nog niet had volbracht, is hij doorgestuurd naar de HTL. Eiser heeft zich daar niet gemeld.
1.4.
Op 26 juni 2023 heeft eiser zich opnieuw gemeld in Ter Apel voor opvang. Eiser heeft zich vervolgens op 26 juni 2023 op de HTL gemeld.
1.5.
Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder 1 besloten om eiser met ingang van 27 juni 2023 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door verweerder 1 is geconstateerd dat eiser zich
schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen, die een zeer grote impact hebben doen ontstaan. Zo heeft eiser meerdere beledigende en bedreigende e-mails gestuurd. Daarnaast heeft eiser zich verbaal agressief gedragen tegenover medewerkers van het COa en zich vervolgens provocerend opgesteld richting de adjunct locatiemanager. Ook heeft eiser eigen gemaakte fotomateriaal van de medewerkers van het COa verspreid onder medebewoners en aangegeven dat ze een kant moesten kiezen. Verder heeft eiser een opgelegde time-out maatregel bewust genegeerd. Eisers zienswijze naar aanleiding van het voornemen om een maatregel op te leggen, heeft verweerder 1 geen aanleiding gegeven om een ander standpunt in te nemen. Eisers gedragingen zijn volgens verweerder 1 wat betreft aard en omvang zodanig ernstig, dat dit de plaatsing in een HTL rechtvaardigt. Bovendien is eerder, naar aanleiding van andere incidenten getracht het gedrag van eiser te beïnvloeden met andere maatregelen waaronder een ROV 3, een ROV 4 en een correctiegesprek.
1.6.
Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder 2 de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000 aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 27 juni 2023 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. Verweerder 2 heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het bestreden besluit 1, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht. Verweerder 2 is niet gebleken van omstandigheden om af te zien van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
2. Namens eiser is in beroep ten aanzien van het bestreden besluit 1 het volgende aangevoerd. Eiser stelt dat er geen sprake is van een juiste belangenafweging. Eiser betoogt dat hij in zijn wanhoop als een vader die opkomt voor zijn zieke kind in zijn communicatie de grenzen heeft overschreden. Hij is in de maanden na het verzenden van de e-mails tot dit besef gekomen. Eiser merkt op dat hem hierover bij het opleggen van de maatregel en het plaatsen in de HTL niets over is gevraagd. Ook is eiser niet in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat hij tot inzicht te gekomen en dat hij zijn gedrag heeft gewijzigd. Gezien het tijdsverloop tussen de gedragingen van eiser en de nu opgelegde maatregel als mede het feit dat er geen enkele klacht is geweest nadien terwijl zijn vrouw en zoon nog in de opvang verbleven, is de plaatsing in de HTL eerder punitief dan gericht op gedragsverbetering. Verder stelt eiser dat ten onrechte niet is gekeken naar een mogelijk lichter middel. Eiser wijst op de mogelijkheid van een administratieve plaatsing en het opleggen van een wekelijkse meldplicht. Eiser merkt verder op dat hij op 7 juli 2023 een belangrijke afspraak had voor zijn zieke zoon en dat het COa heeft geweigerd hem hiervoor verlof te verlenen.
2.1.
Verder stelt eiser dat hij niet in de HTL kan worden geplaatst omdat hij zelf medische behandeling nodig heeft en het gelet op de medische klachten van zijn zoon en de zwangerschap van zijn vrouw noodzakelijk is dat hij bij hen kan verblijven.
3. Verweerders hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
4. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank stelt vast dat eiser het incident van 28 juni 2022 als zodanig niet heeft bestreden. De rechtbank gaat daarom uit van het incident zoals opgenomen in de verslaglegging van het COa. Uit het verslag van het COa volgt dat eiser meerdere e-mails heeft gestuurd aan het COa en externe organisaties als de GGD, Vluchtelingenwerk en de gemeente Beekdaelen waarin hij zich beklaagd over de manier waarop op het AZC wordt omgegaan met de ziekte van zijn zoon. Zo beschuldigt hij de medewerkers van het COa van het nalaten adequate hulp te verlenen aan zijn zoon en beschuldigt hij de adjunct locatiemanager ervan dat zij zijn zoon moedwillig probeert te doden. Eiser is vervolgens door COa medewerkers uitgenodigd om hierover in gesprek te gaan. Eiser geeft tijdens het gesprek direct aan dat hij een oplossing wil zien voor zijn zoon en dat hij verder niet in gesprek wil gaan over de e-mails en de consequenties hiervan. Eiser verlaat de spreekkamer en gooit de deur achter zich dicht. De COa-medewerkers vragen een beveiliger om mee te gaan naar de kamer van eiser omdat zij zich eerder onveilig hebben gevoeld door eiser. Op de kamer vragen ze aan eiser om nogmaals mee te gaan naar de spreekkamer om het gesprek aan te gaan. Eiser geeft nogmaals aan dat hij een oplossing wil en geen gesprek. Omdat eiser niet mee wil naar de spreekkamer delen de COa-medewerkers op de gang aan eiser mede dat wegens zijn bedreigende uitspraken een week de noodopvang moet verlaten. Eiser wil alleen samen met zijn gezin weg. Gedurende het gesprek maakt eiser zonder toestemming foto’s en video’s van de Coa-medewerkers en beveiligers. Als de COa-medewerkers opnieuw de kamer van eiser binnenkomen zegt eiser ‘I’m ready to fight’ en maakt hierbij provocerende armbewegingen. De COa-medewerkers verlaten het gebouw en stellen de politie in kennis. De politie gaat eerst in gesprek met de COa-medewerkers en gezamenlijk gaan ze opnieuw naar de kamer van eiser waarbij nogmaals de opgelegde maatregel wordt aangezegd en eiser dringend wordt verzocht het terrein te verlaten. Eiser wordt onder begeleiding van de politie buiten het terrein gezet. Hierbij wordt aan eiser de route naar het AZC Middelburg en een locatieverbod uitgereikt. Eiser verscheurt deze demonstratief. Eiser staat buiten de poort te wachten tot zijn vrouw zijn spullen komt brengen. De politie verlaat het terrein. Als de adjunct locatiemanager het terrein wil verlaten, gaat eiser voor haar auto staan en steekt hij zijn middelvinger op. Ook hebben zich verschillende medebewoners gemeld dat eiser de foto’s en video’s verspreidt en hierbij vraagt om hem te steunen en zich tegen het COa te keren. Later op de avond wordt eiser gesignaleerd op het terrein. Eiser wordt uiteindelijk op de kamer van zijn vrouw aangetroffen en handelt hiermee in strijd met het locatieverbod. Vervolgens is de politie gebeld en is eiser onder toeziend oog van de politie in een taxi gestapt en naar de HTL in Hoogeveen gebracht.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder 1 deze gedragingen terecht heeft aangemerkt als gedragingen die een (zeer) grote impact hebben doen ontstaan bij de COa-medewerkers, beveiligers, de adjunct-manager en medebewoners. Verweerder 1 heeft op goede gronden overwogen dat het effectueren van opvang in eisers geval enkel mogelijk is door hem te plaatsen in de HTL, gelet op het door hem veroorzaakte incident in de reguliere opvang. Dat eiser nu tot het besef is gekomen dat hij in zijn communicatie de grenzen heeft overschreden en dat hij sinds die tijd niet opnieuw e-mails heeft verstuurd, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de ernst en aard van het incident minder is. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat zijn gedrag daadwerkelijk is verbeterd. Eiser heeft sinds de oplegging van de HTL-maatregel niet meer op een opvanglocatie van het COa verbleven en heeft op die manier dus ook niet aangetoond dat zijn gedrag is verbeterd. Daarnaast heeft eiser dit ook niet op een andere wijze aangetoond, bijvoorbeeld door een excuusbrief te schrijven of een stuk te overhandigen dat laat zien dat hij (psychische) hulp heeft gezocht. Dat er geen klacht is ingediend over eiser terwijl zijn vrouw en kind nog wel op een opvanglocatie verbleven maakt dit niet anders, nu eiser zelf niet op een opvanglocatie heeft verbleven. Ook staat vast dat de eerder aan eiser opgelegde (ROV-)maatregelen geen positieve gedragsverandering bij eiser teweeg hebben gebracht. De rechtbank acht het enkele verloop van tijd ten aanzien van het incident onvoldoende om het incident in onderhavige zaak niet meer aan eiser te kunnen tegenwerpen, nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn gedrag is veranderd. Ook eisers stelling dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om toelichting te geven naar aanleiding van het incident maakt voorgaande niet anders, nu eiser zelf heeft besloten om voordat hij gehoord kon worden de HTL te verlaten. Eiser is voorafgaand aan de oplegging van de onderhavige maatregelen wel in de gelegenheid gesteld om het incident nader toe te lichten. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het plaatsingsbesluit proportioneel is en op goede gronden is opgelegd. Verweerder 1 was niet gehouden om een lichter middel op te leggen. In dit kader overweegt de rechtbank dat verweerders zich ter zitting terecht op het standpunt hebben gesteld dat een administratieve plaatsing een van de doelen van de HTL-plaatsing, het werken aan gedragsverbetering, ondergraaft. Bovendien is gedragsverbetering bij een administratieve plaatsing moeilijker te monitoren.
4.2.
De rechtbank stelt voorts vast dat er geen sprake is van contra-indicaties. Eiser heeft aangevoerd dat hij kampt met medische klachten. Verweerder 1 heeft zorgvuldig gehandeld door de GZA vóór de plaatsing in de HTL te raadplegen. De GZA heeft aangegeven dat er geen contra-indicatie bestaat voor de plaatsing in de HTL. Ook heeft eiser geen recente medische stukken overgelegd om zijn medische problematiek te onderbouwen. Ook is niet gebleken dat de medische voorzieningen in de HTL tekortschieten of dat eiser daarvan geen gebruik heeft kunnen maken. Ook de medische klachten van zijn zoon en de zwangerschap van zijn vrouw zijn naar het oordeel van de rechtbank geen reden waarom eiser niet in de HTL kan worden geplaatst. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat zijn vrouw en zoon volledig afhankelijk van hem zijn.
4.3.
Verder overweegt de rechtbank dat de onderhavige beroepen uitsluitend gaan over de oplegging van het plaatsingsbesluit, alsmede de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel. Voor een beoordeling van de voortduring van het aan eiser opgelegde plaatsingsbesluit (en de daarmee samenhangende vrijheidsbeperkende maatregel) acht de rechtbank geen grondslag aanwezig in de thans aanhangige beroepen (vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1045). Dat brengt met zich dat de rechtbank het standpunt van eiser dat aan hem geen verlof is verleend voor het bijwonen van een medische afspraak van zijn zoon, niet bij de onderhavige beroepen zal betrekken, nu dit geen betrekking heeft op de plaatsing in de HTL of het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel. Eiser kan, indien hij dat wenst, in een afzonderlijke te volgen procedure de gestelde weigering tot verlof aan de orde stellen of zich bij het COa beklagen.
4.4.
De rechtbank oordeelt dat, nu bestreden besluit 2 voor wat betreft de motivering een verwijzing bevat naar het bestreden besluit 1, dit besluit rechtmatig wordt geacht en nu eiser ook overigens geen gemotiveerde beroepsgronden naar voren heeft gebracht tegen dit besluit, het beroep tegen besluit 2 niet slaagt.
5. De beroepen zijn ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier, op 19 juli 2023, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op het bestreden besluit 1, kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op bestreden besluit 2, staat geen rechtsmiddel open