ECLI:NL:RBDHA:2023:10646

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
22/620
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WW-uitkering wegens niet voldoen aan weken-eis en persoonlijke omstandigheden

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Eiser had op 14 september 2021 een WW-uitkering aangevraagd, maar deze was afgewezen omdat hij niet voldeed aan de weken-eis. De rechtbank heeft op 4 april 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was, maar de gemachtigde van verweerder wel. Eiser stelde dat hij in de 36 weken voor zijn werkloosheid wel het minimale aantal van 26 weken had gewerkt en dat ziekteperiodes meegeteld moesten worden. Verweerder bleef bij zijn standpunt dat eiser niet aan de eisen voldeed, omdat hij slechts 21 weken had gewerkt in de relevante periode.

De rechtbank oordeelt dat de referteperiode correct is vastgesteld en dat er geen bewijs is dat eiser in de referteperiode wegens ziekte niet heeft kunnen werken. De rechtbank concludeert dat de persoonlijke omstandigheden van eiser niet meegewogen kunnen worden bij de beoordeling van de weken-eis, omdat artikel 17a, eerste lid, WW dwingend rechtelijk is en restrictief moet worden uitgelegd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op een WW-uitkering en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits en is openbaar uitgesproken op 16 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/620

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen(verweerder)
(gemachtigde: G.M. Folkers).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW).
Bij besluit van 16 december 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder eiser meegedeeld niet terug te komen op het besluit van 15 september 2021 (primair besluit), waarin de aanvraag van eiser voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidwet (WW) per
16 september 2021 is afgewezen.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van verweerder. Eiser is niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser was vanaf 15 mei 2021 werkzaam bij [bedrijfsnaam] BV (de ex-werkgever), voor gemiddeld 8 uur per dag in een volledige werkweek. Nadat het oproepcontract van eiser op 31 augustus 2021 beëindigd is, heeft hij op 14 september 2019 een WW-uitkering aangevraagd. De aanvraag van eiser is door verweerder in het primaire besluit afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan de weken-eis. Volgens verweerder heeft eiser slechts 21 weken gewerkt in de 36 weken voorafgaand aan de ingangsdatum van zijn werkloosheid.
2. In bezwaar heeft eiser aangevoerd dat hij wel voldoet aan de weken-eis. Hij stelt dat hij in de 36 weken voor 16 februari 2021 wel het minimale aantal van 26 weken gewerkt heeft. Aanvullend stelt eiser dat hij als gevolg van ziekte niet ten volle van zijn recht op WW-uitkering heeft kunnen genieten. Hij stelt dat de weken waarin hij onder de Ziektewet (ZW) viel, dienen te worden meegerekend en dat de weken waarin hij recht had op een WW-uitkering dienen door te lopen. Aanvullend heeft eiser aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden.
3. Verweerder blijft in het bestreden besluit bij zijn standpunt. Verder licht verweerder toe dat de 26 weken moeten liggen in de periode van 36 weken voorafgaand aan de eerste werkloosheidsdag. In het geval van eiser is de eerste werkloosheidsdag – anders dan hij zelf stelt – 16 september 2021. Verder stelt verweerder dat er geen ziekteperiode bekend is vanaf 3 juni 2019, noch is er bij verweerder een recente WW-periode bekend.
4. Eiser voert in beroep opnieuw aan dat hij wel aan de weken-eis voldoet. De weken waarin hij onder de Ziektewet viel, dienen volgens hem mee te worden gerekend en daardoor lopen de weken waarin eiser recht had op een WW-uitkering door. Aanvullend stelt eiser dat verweerder geen rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. Verweerder dient volgens eiser als overheidsorgaan faciliterend op te treden en burgers niet te belemmeren.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader
5.1.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, WW ontstaat het recht op uitkering voor de werknemer indien hij in 36 kalenderweken onmiddellijk voorafgaand aan de eerste dag van werkloosheid in ten minste 26 kalenderweken tenminste één arbeidsuur per kalenderweek heeft gewerkt.
5.2.
Ingevolge artikel 17a, eerste lid, WW worden voor de vaststelling van het in artikel 17 bedoelde aantal van 36 kalenderweken niet in aanmerking genomen kalenderweken gedurende welke de werknemer (onder andere) wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid geen arbeid kon verrichten.
5.3.
Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat artikel 17a, eerste lid, WW restrictief moet worden uitgelegd. Deze restrictieve uitleg brengt mee dat slechts dan sprake kan zijn van voorverlenging van de referteperiode, indien zich één van de in artikel 17a, eerste lid, WW omschreven situaties voordoet én uitsluitend die situatie er de oorzaak van is dat de betrokken werknemer niet heeft gewerkt. [1]
Wat vindt de rechtbank?
De weken-eis
6.1.
Vast staat dat eiser bij zijn aanvraag als eerste werkloosheidsdag de datum 16 september 2021 heeft opgegeven. Derhalve is de referteperiode door verweerder terecht vastgesteld op de periode van 4 januari 2021 tot en met 12 september 2021.
6.2.
Hoewel eiser in beroep heeft betoogd dat hij in de referteperiode een ZW-uitkering heeft ontvangen, heeft verweerder in de reactie daarop aangegeven dat bij hem vanaf 3 juni 2019 geen ziekteperiode bekend is. Ook de rechtbank kan op basis van de dossierstukken niet vaststellen dat eiser in de referteperiode wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid geen arbeid kon verrichten en evenmin dat hij een ZW-uitkering heeft ontvangen. Eiser heeft evenmin stukken overgelegd om zijn standpunt ter onderbouwen.
6.3.
De beroepsgrond faalt.
Persoonlijke omstandigheden
7. Omdat artikel 17a, eerste lid, WW een dwingend rechtelijke bepaling bevat en restrictief dient te worden uitgelegd is er geen ruimte voor het meewegen van persoonlijke omstandigheden bij het beoordelen van de weken-eis.
Bovendien heeft eiser onvoldoende toegelicht en onderbouwd van welke persoonlijke omstandigheden er dan sprake zou zijn. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiser geen recht heeft op een WW-uitkering.
10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. S.R. Veili, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB 14 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:417.