ECLI:NL:RBDHA:2023:10648

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
22/1159
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een WIA-uitkering na Ziektewet door de Rechtbank Den Haag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2023, zaaknummer SGR 22/1159, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) beoordeeld. Eiseres, die in dienst was als huishoudelijk medewerker, had zich ziekgemeld vanwege lichamelijke klachten en ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW). Na een aanvraag voor WIA in februari 2021 concludeerde de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van haar aanvraag.

De rechtbank behandelt het beroep dat eiseres heeft ingesteld tegen het besluit van het UWV. Eiseres betwist de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek, met name met betrekking tot haar slaapstoornis, en stelt dat er onvoldoende informatie is ingewonnen. De rechtbank overweegt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsarts in bezwaar voldoende informatie heeft verzameld. Eiseres heeft geen nieuwe medische gegevens overgelegd die een ander oordeel rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de geselecteerde functies correct zijn en dat er geen reden is om aan de juistheid van het besluit van het UWV te twijfelen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de WIA-aanvraag door het UWV in stand blijft. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1159 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2023 in de zaak tussen

[naam], uit [woonplaats], eiseres

gemachtigde: mr. S.L. Sarin,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder,
gemachtigde: M.A. Bakker.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, gemachtigde van eiseres en gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1.1.
Op 30 september 2019 is eiseres in dienst getreden bij [bedrijfsnaam] als huishoudelijk medewerker. Op 17 oktober 2019, bij het einde van haar dienstverband, heeft eiseres zich ziekgemeld in verband met lichamelijke klachten. Hierna heeft verweerder eiseres een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Na de eerstejaars ZW-beoordeling bleef de uitkering van eiseres ongewijzigd omdat zij ongeschikt voor het uitvoeren van arbeid werd geacht.
1.2.
Op 15 februari 2021 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de WIA. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht. Op grond van de resultaten van dit onderzoek heeft verweerder in het primaire besluit van 8 juli 2021 geconcludeerd dat eiseres minder dan 35%, namelijk 14,79%, arbeidsongeschikt is. Hieraan zijn de functies productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), assemblagemedewerker besturingskasten en panelen (SBC-code 267071) en medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) ten grondslag gelegd. Aanvullend zijn de functies productiemedewerker papier, karton, drukkerij (SBC-code 111174) en productiemedewerker machinaal inpakken (SBC-code 111175) geselecteerd. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3.
In het bestreden besluit van 10 januari 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Hiertoe heeft verweerder overwogen dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres van minder dan 35% juist is vastgesteld en de functies juist zijn geselecteerd. Verweerder heeft aan het bestreden besluit aanvullend onderzoek van de arbeidsdeskundige en verzekeringsarts in bezwaar ten grondslag gelegd.
2. Eiseres heeft in beroep het volgende aangevoerd. Eiseres acht het medisch onderzoek onzorgvuldig, in het bijzonder ten aanzien van de slaapstoornis. Eiseres staat nu, in tegenstelling tot ten tijde van het primaire besluit, onder behandeling van een neuroloog voor haar slaapstoornis. Ten onrechte is afgezien van het inwinnen van informatie. De verzekeringsarts in bezwaar heeft gesteld dat er “geen informatie is verkregen die een ander licht werpt op de belastbaarheid op datum in geding.” De motivering van het afzien van het inwinnen van informatie bij de behandelend neuroloog is te algemeen van aard en niet gemotiveerd door een medisch deskundige. Ten slotte acht eiseres de geduide functies niet passend, nu daarbij is uitgegaan van onzorgvuldig medisch onderzoek.
3.1.
Verweerder acht het medisch onderzoek zorgvuldig. Verweerder stelt in dat verband dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep kon afzien van een fysiek spreekuur met eiseres. Volgens jurisprudentie dient een klant primair, of uiterlijk in bezwaar, onderzocht te worden door een geregistreerd verzekeringsarts. Eiseres is door de primaire verzekeringsarts gezien tijdens het spreekuur op 21 mei 2021, hier is eiseres lichamelijk onderzocht. De bevindingen van dit onderzoek zijn vastgelegd in de rapportage van 25 mei 2021. Vervolgens heeft de verzekeringsarts medische informatie opgevraagd bij de huisarts. Dit heeft geleid tot een aanvullende rapportage van 25 juni 2021. Hierin wordt bevestigd wat in het voorgaande spreekuur is gebleken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep motiveert in de rapportage van 17 december 2021 waarom is afgezien van het houden van een spreekuur in bezwaar. Hierin is genoemd dat het dossier een voldoende uitgebreide weergave bevat van de anamnese, het klachtenpatroon en het psychische en lichamelijke onderzoek. Informatie van de behandeld sector was voldoende aanwezig, zodoende werd afgezien van een spreekuur in bezwaar. Tevens stelt verweerder dat van een spreekuur kon worden afgezien omdat de behandeling van de neuroloog plaatsvond ruim na de datum in geding.
3.2.
Verweerder heeft de beoordeling van de slaapproblemen toegelicht. Voor de slaapproblemen van eiseres zijn volgens verweerder geen beperkingen opgenomen omdat eiseres niet heeft voorzien in een afdoende motivering. De slaapproblemen waren al langer aanwezig. Door eiseres is aangegeven dat ze in haar eerdere dienstverband functioneerde met de slaapproblematiek. Verweerder zag dan ook geen aanleiding om in het kader van de onderhavige beoordeling aan te nemen dat de situatie van eiseres was verergerd ten opzichte van de voorgaande jaren. Eiseres heeft zich eerst na de datum in geding ziekgemeld met toegenomen klachten, waarbij de slaapproblematiek van eiseres werd benoemd. Dit heeft geleid tot de toekenning van een ZW-uitkering per 27 oktober 2021. Op 8 september 2021 is eiseres gezien door de verzekeringsarts tijdens het spreekuur. Blijkens de rapportage van 9 maart 2022 heeft eiseres zich ziekgemeld met onder meer toename van vermoeidheid, slaapproblemen en toegenomen klachten van de benen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht.
De verzekeringsarts in bezwaar heeft kennis genomen van het dossier en het bezwaar van eiseres. Hij heeft afgezien van een spreekuur, omdat de primaire verzekeringsarts uitgebreid en zorgvuldig onderzoek heeft verricht en er geen medische gegevens aanwezig zijn, of aangevoerd in bezwaar, waaruit blijkt dat deze verzekeringsarts een onjuist of onvolledig beeld heeft gehad van de medische problematiek. Eiseres is door de primaire verzekeringsarts gezien tijdens het spreekuur op 21 mei 2021, hier is eiseres lichamelijk onderzocht. Naar aanleiding hiervan heeft de verzekeringsarts medische informatie opgevraagd bij de huisarts Tubbergen, orthopedisch chirurg Kraal, manueel therapeut Koens en sportfysiotherapeute Bijwaard, oefentherapeut cesar Broekhof, radioloog Kaufmann orthopedisch chirurg Heijink en orthopedisch chrirug De Jong. Dit heeft geleid tot een aanvullende rapportage van 25 juni 2021. Hierin wordt bevestigd wat tijdens het spreekuur is gebleken. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
4.2.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat er geen klachten over het hoofd zijn gezien en dat alle beschikbare informatie is meegenomen in de beoordeling. Dit geldt ook voor de slaapproblemen. Tijdens het spreekuur van 21 mei 2021 heeft de primaire verzekeringsarts kennisgenomen van de slaapproblemen van eiseres, hiervoor stond eiseres ten tijde van het contact niet onder behandeling noch was sprake van een diagnose. Eerst tijdens de hoorzitting van 6 december 2021 heeft eiseres benoemd doorgestuurd te zijn naar neuroloog Boot. De behandeling door de neuroloog en de voorgeschreven medicatie heeft de verzekeringsarts in bezwaar opgenomen in de rapportage van 17 december 2021. Eiseres heeft in beroep geen (nieuwe) medische stukken overgelegd die kunnen leiden tot een ander oordeel. Zodoende ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat verzekeringsarts in bezwaar aspecten van de medische situatie van eiseres heeft gemist. De rechtbank acht zich in dit oordeel gesterkt door het gegeven dat eiseres zich na datum in geding onder verwijzing naar de slaapproblemen heeft beroepen op verergering van de klachten. Met andere woorden, op datum in geding waren deze klachten niet anders dan de klachten waarmee zij eerder haar dienstverband uitoefende, zodat deze klachten en beperkingen reeds waren verdisconteerd in de vastgestelde maatgevende arbeid. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
4.3.
De rechtbank ziet voorts, uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen die bij eiseres zijn vastgesteld, geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepsgronden niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
6. Geen aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. S.R. Veili, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.