ECLI:NL:RBDHA:2023:10660

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
22/5804
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschil over arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. Y.G.H. van der Poel, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. C. ‘s-Gravenzande. Eiseres had een ZW-uitkering die op 11 april 2022 werd beëindigd, omdat zij volgens de verzekeringsarts b&b op 14 april 2022 weer geschikt was om te werken. Eiseres was van mening dat haar beperkingen en belastbaarheid niet goed waren ingeschat en dat zij nog steeds arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 27 juni 2023 behandeld, waarbij beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts b&b op zorgvuldige wijze tot zijn oordeel was gekomen. Eiseres had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die haar standpunt onderbouwden. De rechtbank concludeerde dat het medische onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat alle relevante informatie was meegenomen in de beoordeling. Eiseres had geen aanvullende medische informatie aangevoerd die zou kunnen leiden tot een ander oordeel. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiseres heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/5804

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. Y.G.H. van der Poel),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. C. ‘s-Gravenzande).

Inleiding

Met het besluit van 11 april 2022 (het primaire besluit) is de ZW-uitkering van eiseres beëindigd.
Met het bestreden besluit van 30 augustus 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2023 op zitting behandeld. Ter zitting zijn verschenen eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiseres is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker bij een visbedrijf voor 40 uur per week op wisselende dagen van maandag tot en met zaterdag. Zij heeft deze werkzaamheden vervuld van 12 juni 2020 tot 8 maart 2021, hierna heeft zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Eiseres heeft zich, terwijl zij een WW-uitkering ontving, ziek gemeld op 25 juni 2021, waarna zij een ZW-uitkering heeft ontvangen. In het kader van de Eerstejaars ZW-beoordeling (EZWB) is vastgesteld dat eiseres op 14 april 2022 weer geschikt is om haar arbeid te verrichten. Bij besluit van 11 april 2022 is daarom bepaald dat zij met ingang van 14 april 2022 niet meer in aanmerking komt voor een ZW-uitkering.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft in het rapport van 22 augustus 2022 gesteld dat eiseres behoudens enkele emotionele buien een stabiele indruk heeft gemaakt. Het door eiseres beschreven persoonlijk en sociaal functioneren wijzen niet op een beperking in het verrichten van haar arbeid. De klachten genoemd door GGZ Denazorg, angst- en paniekstoornis, zijn bij de verzekeringsarts b&b bekend en meegenomen in het oordeel. Dit leidt echter niet tot een afwijking van het primaire besluit, aldus verweerder.

De standpunten van partijen

3. Eiseres stelt dat haar belastbaarheid en beperkingen door de verzekeringsarts zijn onderschat. Zij heeft een depressieve stoornis en een ernstige eenmalige episode gehad. Zij heeft ook last van angst- en paniekstoornis, hoofdpijn, migraine, aspecifieke rugpijn die kan uitstralen naar haar linkerbeen en een doorgemaakte COVID-19. Eiseres stelt nog elke maand bij de psycholoog en psychiater gesprekken te hebben. Zij stelt per 14 april 2022 nog steeds arbeidsongeschikt te zijn. Eiseres stelt ook dat het onderzoek onzorgvuldig is verricht en onvolledig is. De verzekeringsarts is geen psycholoog en zodoende geen deskundige op dit gebied. Na één gesprek valt er geen oordeel te vellen over hoe de psychische situatie van iemand in elkaar zit omdat het slechts een momentopname is. Eiseres stelt nog steeds ernstige psychische klachten te hebben.
4. Verweerder stelt dat eiseres haar standpunt niet onderbouwd heeft door (nieuwe) medische gegevens en verwijst naar het bestreden besluit. Er wordt met name verwezen naar het rapport van 22 augustus 2022 waaruit blijkt dat de door GGZ Denazorg verschafte informatie onvoldoende aanleiding biedt om het standpunt te wijzigen.

Het oordeel van de rechtbank

5.1
Verweerder mag een besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid baseren op een rapport opgesteld door een verzekeringsarts b&b. Dat kan anders zijn in het geval waarin de betrokkene aannemelijk maakt dat dit rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsequenties bevat of onvoldoende is gemotiveerd. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts b&b geldt dat een betrokkene in beginsel niet zal kunnen volstaan met de enkele stelling dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts (b&b) heeft aangenomen. Hij zal dat standpunt moeten onderbouwen, bijvoorbeeld met medische informatie.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat het medische onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. In verband met de ziekmelding per 25 juni 2021 heeft de primaire verzekeringsarts op 10 april 2022 een medische rapportage opgesteld. Hij heeft dossierstudie verricht en de ontvangen informatie bestudeerd. Eiseres werd ook lichamelijk en psychisch onderzocht. De verzekeringsarts b&b heeft een medische rapportage opgesteld op 22 augustus 2022. Hij heeft dossieronderzoek verricht en heeft de uit de behandeld sector opgevraagde informatie in de herbeoordeling betrokken. Eiseres is gezien op het spreekuur waarbij psychisch onderzoek is verricht. De verzekeringsarts b&b heeft afdoende gemotiveerd waarom het lichamelijk onderzoek tijdens het spreekuur niet is herhaald. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat alle klachten van eiseres bekend zijn en in de beoordeling zijn betrokken. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien en alle beschikbare informatie is meegenomen in de beoordeling. Er is terecht geen aanleiding gezien om nader medisch onderzoek te verrichten naar de klachten van eiseres. Eiseres heeft geen aanvullende medische informatie aangevoerd in beroep waardoor anders zou kunnen worden geoordeeld.
5.3
Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. S.R. Veili, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.