ECLI:NL:RBDHA:2023:10680

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
NL23.20671
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het bestuursrechtelijke bezwaar tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier

Op 20 juli 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een kort geding over een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Armeense man die sinds zijn zestiende in Nederland verblijft, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier, die op 1 februari 2023 was afgewezen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had hem een inreisverbod van twee jaar opgelegd en was voornemens hem op 21 juli 2023 uit te zetten naar Armenië. Verzoeker stelde dat hij onevenredig nadeel zou ondervinden van de uitzetting en dat hij in de bezwaarprocedure persoonlijk gehoord diende te worden.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had onderbouwd waarom verzoeker niet in de bezwaarprocedure gehoord hoefde te worden. De voorzieningenrechter wees erop dat verzoeker al lange tijd in Nederland verblijft en dat er geen bewijs was dat zijn aanvraag enkel was ingediend om een voorgenomen uitzetting te frustreren. De voorzieningenrechter vond het zorgwekkend dat de staatssecretaris niet eerder had geprobeerd verzoeker te verwijderen en dat hij nu, zonder een zorgvuldige beslissing op het bezwaar, tot uitzetting wilde overgaan.

Uiteindelijk besloot de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en schorste het besluit van 1 februari 2023 tot vier weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming van de staatssecretaris en het recht van de vreemdeling om gehoord te worden in bezwaar.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20671

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], V-nummer: [v-nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. F. Fonville),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: M. Weerman).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoeker.
Op 21 oktober 2022 heeft verzoeker een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking ‘humanitair niet- tijdelijk’ ingediend.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 1 februari 2023 afgewezen, bepaald dat verzoeker niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op een van de gronden van artikel 3.6 van het Vreemdelingenbesluit 2000 en hem een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaren. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Op 17 juli 2023 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoeker is medegedeeld dat hij op 21 juni 2023 om 20.05 uur wordt uitgezet naar Yerevan (Armenië).
De staatssecretaris heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
Verzoeker heeft schriftelijk op het verweerschrift gereageerd.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft [1] . Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek op basis van de haar nu ter beschikking staande stukken toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb – voor zover hier van belang – kan, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:83, vierde lid, van de Awb – zakelijk weergegeven – kan de voorzieningenrechter zonder zitting uitspraak doen, indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet zich in het onderhavige geval een situatie als bedoeld in voormelde bepaling voor.
3. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de eerste twee in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb geformuleerde vereisten is voldaan, nu namens verzoeker bezwaar is gemaakt tegen het besluit van 1 februari 2023 en deze rechtbank bevoegd kan worden geacht om van de (mogelijke) hoofdzaak kennis te nemen. Nu verweerder voornemens is verzoeker op 21 juli 2023 uit te zetten, acht de voorzieningenrechter de vereiste onverwijlde spoed eveneens voldoende aannemelijk gemaakt.
4. Tot het treffen van een voorlopige voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan, indien op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld dat zonder die voorziening het voor de indiener van het verzoek uit het bestreden besluit voortkomend nadeel onevenredig is in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang..
5. Verzoeker is geboren op [geboortedatum] 1992 en heeft de Armeense nationaliteit.
Aan de afwijzing van de aanvraag heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoeker niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. In dit kader heeft verweerder zich onder meer gemotiveerd op het standpunt gesteld dat uitzetting van verzoeker niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM (privéleven). Daarnaast heeft verzoeker volgens verweerder niet voldaan aan het paspoortvereiste en komt hij ook hiervoor niet in aanmerking voor vrijstelling.
6. Verzoeker betoogt onder verwijzing naar de gronden van bezwaar dat hij door de voorgenomen uitzetting onevenredig nadeel lijdt en het van belang is dat hij het bezwaarschrift in de bezwaarprocedure persoonlijk kan toelichten. Uit de gronden van bezwaar maakt de voorzieningenrechter op dat het bezwaar zich toespitst op de door verweerder gemaakte beoordeling over het door verzoeker gestelde privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
7. Uit de voorhanden zijnde stukken maakt de voorzieningenrechter op dat verzoeker als minderjarige (16 jaar oud) naar Nederland is gekomen en van 28 januari 2010 tot 30 oktober 2010 een verblijfsvergunning voor verblijf bij zijn moeder heeft gehad. Op 3 september 2020 is verzoekers moeder overleden. Na afloop van de hem verleende verblijfsvergunning is verzoeker in Nederland gebleven.
8. In de gronden van bezwaar voert verzoeker onder meer aan dat het gezin waartoe hij behoorde ten tijde van zijn komst naar Nederland nog uit twee personen bestond, te weten: verzoeker en zijn moeder. Zijn vader is al eerder, in 1993 overleden en zijn enige broer is op 25 augustus 2008 vermoord. In de eerder door hem gevoerde asielprocedure is het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding bij het indienen van de gronden.
Zijn moeder is destijds in Nederland ziek geworden, zowel geestelijk als fysiek. Hij kon zijn moeder in Nederland niet in de steek laten. Op 3 september 2020 is zijn moeder in Nederland overleden. Hij is nu volwassen. Er is geen ouder of ander familielid die, dat, eventueel zou kunnen profiteren van een aan hem te verlenen verblijfsrecht.
Hij is hier naar school gegaan en is al heel lang voltijds als kok in Nederland werkzaam. Er is een grote behoefte aan personeel in Nederland, met name ook koks zoals cliënt.
Hij erkent dat hij ook lang in Armenië heeft gewoond, maar de voor zijn ontwikkeling belangrijkste jaren heeft hij in Nederland doorgebracht. Hij is na zijn vertrek nooit in zijn land van herkomst terug geweest en heeft geen contact (meer) gehad met enig familielid in het land van herkomst. Volgens verzoeker strookt zijn belang bij voortgezet verblijf in Nederland met het Nederlandse belang. Hij heeft verweerder verzocht om daarom alsnog in zijn verblijf hier te lande te berusten.
9. In het verweerschrift stelt verweerder zich op het standpunt dat sprake is van een situatie waarin verweerder niet gehouden is om verzoeker in de bezwaarprocedure te horen. Verweerder wijst er in dit verband onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1918) op dat verzoeker eerder de mogelijkheid is geboden om stukken in te dienen en/of te motiveren waarom hij bepaalde stukken niet kan overleggen. Hij heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Hij heeft volgens verweerder niet gereageerd op de herstel verzuimbrief van 15 december 2022 en heeft ook in bezwaar niet alsnog de gevraagde stukken overgelegd of gemotiveerd waarom hij deze stukken niet kan overleggen. Verweerder neemt verder in aanmerking dat verzoeker in de bezwaarprocedure niet heeft gevraagd om gehoord te worden op zijn bezwaarschrift en ook niet heeft gemotiveerd welk belang hij daarbij heeft. Tot slot wijst verweerder erop dat verzoeker geen gronden van bezwaar heeft gericht tegen het standpunt in het bestreden besluit dat hij niet voldoet aan het paspoortvereiste en ook niet in aanmerking komt voor vrijstelling van dit vereiste. Volgens verweerder moet dan ook geconcludeerd worden dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft en dat van horen in de bezwaarprocedure worden afgezien.
10. De voorzieningenrechter overweegt dat zoals de Afdeling heeft overwogen in de eerder genoemde uitspraak van 6 juli 2022 onder 5 tot en met 5.3, het uitgangspunt is dat de staatssecretaris een vreemdeling hoort in bezwaar en moet hij terughoudend omgaan met uitzonderingen op zijn hoorplicht. Uit die uitspraak, onder 5.2, volgt verder dat de vraag of de staatssecretaris van een gehoor kan afzien, afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. Omstandigheden die meegewogen moeten worden zijn onder andere:
- de mate waarin een vreemdeling gedurende de gehele procedure met de
staatssecretaris heeft gecommuniceerd over zijn pogingen om de verzochte informatie
boven tafel te krijgen;
- de mate waarin een vreemdeling bereidwillig en actief de inspanningen heeft
verricht die redelijkerwijs van hem verwacht kunnen worden bij het verkrijgen en tijdig
aanleveren van die informatie;
- de aard van de ontbrekende informatie (of het bijvoorbeeld gaat om stukken die
essentieel zijn voor de beoordeling van de aanvraag);
- of een vreemdeling in zijn bezwaarschrift expliciet heeft verzocht om een
hoorzitting en concreet heeft aangegeven welk belang hij daarbij heeft;
- of een vreemdeling al eerder in de gelegenheid is gesteld om ontbrekende
informatie alsnog aan te leveren, en
- of de vreemdeling concrete en onderbouwde redenen heeft gegeven waarom hij
bepaalde informatie niet kan overleggen.
De vuistregel hierbij is dat naarmate een vreemdeling meer inspanningen heeft verricht om de benodigde informatie te verkrijgen en daarover met de staatssecretaris heeft gecommuniceerd, het meer in de rede ligt om hem uit te nodigen voor een hoorzitting. Als alle mee te wegen omstandigheden wijzen op een twijfelgeval, moet - zoals de WI al vermeldt - een vreemdeling worden gehoord.
11. De voorzieningenrechter overweegt dat de aangezegde voorgenomen uitzetting op 21 juli 2023 haar dwingt om onmiddellijk een besluit te nemen op het verzoek van verzoeker. Omdat verweerder ondanks een verzoek van de rechtbank de stukken van de zaak niet in het digitale dossier ter beschikking heeft gesteld, is hiervoor weinig informatie beschikbaar. De wel beschikbare informatie maakt duidelijk dat verzoeker op 16-jarige leeftijd naar Nederland is gekomen, enkel in de eerdergenoemde periode van januari tot en met oktober 2020 een verblijfsvergunning heeft gehad, en inmiddels in totaal 14 of 15 jaar in Nederland verblijft.
12. De voorzieningenrechter neemt verder in aanmerking dat de aanvraag van verzoeker dateert van 21 oktober 2022 en is afgewezen met het besluit van 1 februari 2022. Niet gebleken is dat deze aanvraag enkel zou zijn ingediend om een voorgenomen uitzetting te frustreren. Evenmin is gebleken dat verzoeker eerdere voorgenomen uitzettingen zou hebben gefrustreerd. Gezien de lange verblijfsduur van verzoeker in Nederland bevreemdt het de voorzieningenrechter dat niet gesteld en gebleken is dat verweerder eerder (tevergeefs) pogingen in het werk heeft gesteld om verzoeker uit Nederland te verwijderen. Sinds de afwijzing van de aanvraag en het instellen van het bezwaar is geruime tijd verstreken. Nu het bezwaar in de visie van verweerder geen redelijke kans van slagen heeft, bevreemdt het de voorzieningenrechter ook dat verweerder onder de gegeven omstandigheden – die geen blijk geven van een urgente noodzaak om op 21 juli 2023 tot verwijdering van verzoeker over te gaan - zijn inspanningen niet in de eerste plaats richt op de zorgvuldige voorbereiding van een beslissing op bezwaar, in plaats van het direct inzetten van vertrekhandelingen en het daartoe in bewaring stellen van verzoeker. Het is immers aan verweerder om een eventuele vertrekprocedure zorgvuldig in te richten. Zolang verzoeker in Nederland verblijft kan verweerder bij hem informatie voor de afdoening van het bezwaar vergaren. Het in de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling aangehaalde doel van de hoorplicht, zoals genoemd in de totstandkomingsgeschiedenis en de Werkinstructie, om het vertrouwen tussen burgers en de overheid te versterken en draagvlak te creëren voor besluiten is daarmee ook gediend. Bovendien is het uitgangspunt, ook bij twijfel, dat de staatssecretaris de vreemdeling op zijn bezwaar hoort. Dat de vreemdeling zijn aanvraag moet staven, verzoeker in de gelegenheid is geweest om dit te doen en ook aanstonds een verzoek om een voorlopige voorziening had kunnen indienen die mocht worden afgewacht, doet niet af van de verantwoordelijkheid die verweerder zelf heeft om ook informatie te vergaren en zo zijn besluit zorgvuldig voor te bereiden.
13. Onder de aldus gegeven omstandigheden kent de voorzieningenrechter aan de door verweerder in het verweerschrift genoemde omstandigheden (niet gereageerd op de herstel verzuimbrief van 15 december 2022 en de gevraagde stukken ook nadien niet overgelegd en niet gemotiveerd waarom niet, alsmede aan de omstandigheid dat verzoeker in bezwaar niet heeft gevraagd om gehoord te worden) in dit geval geen doorslaggevend gewicht toe.
Nog daargelaten de vraag of het bezwaar van verzoeker uiteindelijk voor gegrondverklaring in aanmerking zal komen, komt in dit kader ook betekenis toe aan de omstandigheid dat van belangen aan de zijde van verweerder om de voorgenomen uitzetting op 21 juli 2023 onverwijld te effectueren niet gebleken is, terwijl het belang van verzoeker om de beslissing op zijn bezwaar in Nederland af te wachten evident is. Dat (ook) uit het Unierechtelijke loyaliteitsbeginsel volgt dat verweerder gehouden is om onrechtmatig verblijvende derdelanders van het grondgebied van de Unie te verwijderen is, nu verweerder voor zover de voorzieningenrechter kan nagaan gedurende een aanzienlijke periode geen vertrekhandelingen heeft verricht, geen deugdelijke onderbouwing van een belang om verzoeker te verwijderen voorafgaand aan het nemen van een beslissing op bezwaar. Indien het belang van verweerder om niet te berusten in onrechtmatig verblijf en het belang om verzoeker te verwijderen voorafgaand aan het beslissen op bezwaar zo zwaar weegt, had verweerder eenvoudigweg kunnen en moeten overgaan tot de verwijdering nadat het (eerste) terugkeerbesluit in rechte is komen vast te staan. Het nalaten van verweerder om verzoeker reeds toen te verwijderen, verhoudt zich niet met het willen verwijderen voorafgaand aan het beslissen op bezwaar. Indien deze concrete uitzettingsdatum belangrijk is had verweerder eenvoudigweg direct na ontvangst van het bezwaarschift kunnen beslissen op het bezwaar. Nu verweerder ook dat heeft nagelaten komt aan het belang van verweerder om geen verzoek toe te wijzen en de feitelijke uitzetting te effectueren geen doorslaggevend belang toe. De voorzieningenrechter acht het onder die omstandigheden, om zorgvuldig te handelen jegens verzoeker aangewezen dat verweerder beslist op het bezwaar van verzoeker, alvorens tot (eventuele) uitzettingshandelingen over te gaan. De voorzieningenrechter betrekt hierbij de omstandigheid dat aan verzoeker een inreisverbod voor de duur van twee jaar is opgelegd. Indien de uitzetting op 21 juli 2023 wordt geëffectueerd, treedt dit inreisverbod in werking en kan verzoeker niet terugkeren naar Nederland, bijvoorbeeld om zijn belangen in het verdere verloop van de procedure in persoon toe te lichten. Bij de te nemen beslissing op bezwaar dient verweerder tevens in te gaan op hetgeen in verzoekers reactie op het verweerschrift is aangevoerd.

Conclusie en gevolgen

De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 1 februari 2023 is geschorst tot vier weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat de staatssecretaris het griffierecht moet vergoeden en dat verzoeker ook een vergoeding krijgt van zijn proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot vier weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat de staatssecretaris het griffierecht van € 184,00 aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 837,00.
.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.M.J. Clermonts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 20 juli 2023
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:83, derde en vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dit mogelijk.