ECLI:NL:RBDHA:2023:10691

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
NL23.19098 en AWB 23/7200
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzorgvuldige voorbereiding van plaatsing in Handhavings- en Toezichtlocatie en vrijheidsbeperkende maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de plaatsing van eiser in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) en de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel. Eiser, van Tunesische nationaliteit, was betrokken bij een incident waarbij hij zich agressief gedroeg en een mes bij zich droeg. De rechtbank oordeelde dat de besluiten van verweerders, het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, onzorgvuldig waren voorbereid. De rechtbank stelde vast dat er pas na de plaatsing bij het GZA was geïnformeerd naar eventuele medische belemmeringen, terwijl dit voorafgaand aan de plaatsing had moeten gebeuren. Dit leidde tot de conclusie dat het plaatsingsbesluit niet zorgvuldig was genomen, wat resulteerde in de vernietiging van het besluit. Daarnaast werd de vrijheidsbeperkende maatregel, die volledig steunde op het plaatsingsbesluit, ook gegrond verklaard. Eiser werd schadevergoeding toegekend voor de onterecht ondergane vrijheidsbeperking, en de proceskosten werden voor de helft aan verweerders opgelegd. De rechtbank benadrukte dat de zorgvuldigheid in de besluitvorming essentieel is, vooral in situaties die de vrijheid van individuen aangaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.19098 en AWB 23/7200

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2023 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Tunesische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder 1,

alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2,

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juni 2023 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder 1 besloten om eiser per 5 juni 2023 op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling vertrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 5 juni 2023 (het bestreden besluit 2) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 1 staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 23/7200. Het beroep tegen bestreden besluit 2 staat geregistreerd onder het zaaknummer NL23.19098.
Verweerder 1 heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 14 juli 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder 1 besloten om eiser met ingang van 5 juni 2023 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door verweerder 1 is geconstateerd dat eiser zich
schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen, die een zeer grote impact hebben doen ontstaan. Zo heeft eiser zich fysiek en verbaal agressief gedragen richting medebewoners. Eiser was betrokken bij een incident waarbij hij een mes van 22 centimeter bij zich droeg. Eiser heeft zich hierbij agressief gedragen en meermaals “Fuck de profeet Mohammed” geschreeuwd. Verder heeft eiser een medebewoner een kopstoot gegeven en twee andere medebewoners in het gezicht gespuugd. Eisers zienswijze naar aanleiding van het voornemen om een maatregel op te leggen, heeft verweerder 1 geen aanleiding gegeven om een ander standpunt in te nemen. Eisers gedragingen zijn volgens verweerder 1 wat betreft aard en omvang zodanig ernstig, dat dit de plaatsing in een HTL rechtvaardigt. Bovendien is eerder, naar aanleiding van andere incidenten getracht het gedrag van eiser te beïnvloeden met andere maatregelen waaronder twee correctiegesprekken en een ROV 4 maatregel.
1.1.
Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder 2 de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000 aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 5 juni 2023 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. Verweerder 2 heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het bestreden besluit 1, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht. Verweerder 2 is niet gebleken van omstandigheden om af te zien van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
2. Namens eiser is in beroep ten aanzien van het bestreden besluit 1 het volgende aangevoerd. Eiser stelt dat uit de verslaggeving van het COa blijkt dat hij tijdens het incident ook door medebewoners in elkaar is geslagen. Nu hier in het plaatsingsbesluit volledig aan voorbij is gegaan, is de beschikking onzorgvuldig en gebrekkig gemotiveerd. Verweerder 1 had voorgaande moeten betrekken bij de belangenafweging. Verder maakt dit volgens eiser dat hij al voldoende is gestraft voor het door hem veroorzaakte incident. Daarnaast stelt eiser dat er in de verslaggeving van het COa wordt aangegeven dat er videobeelden zijn van het eerste gedeelte van het incident. Nu verweerder 1 deze videobeelden niet aan het dossier heeft toegevoegd, is het incident onvoldoende gemotiveerd. Verder is het volgens eiser van belang dat uit de verslaggeving blijkt dat de medebewoner, aan wie eiser een kopstoot geeft, als eerste fysiek contact maakt met eiser.
2.1.
Verder stelt eiser dat het plaatsingsbesluit is genomen zonder een GZA akkoord. Het GZA akkoord dateert van 6 juni 2023 en is door verweerder 1 pas opgevraagd nadat eiser zich op de HTL moest melden. Op grond hiervan is het plaatsingsbesluit onzorgvuldig voorbereid. Ook stelt eiser dat in zijn geval sprake is van een contra-indicatie vanwege zijn psychische problematiek. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser een kopie van het rapport van Medi-first van 16 juni 2023 bijgevoegd. Ook heeft eiser een e-mail van VluchtelingenWerk Hoogeveen van 6 juli 2023 toegevoegd waaruit blijkt dat eiser vanuit het AZC Vlissingen met een ambulance is vervoerd naar Emergis Kloetinge in Goes.
3. Verweerder 1 stelt zich op het standpunt dat het GZA heeft aangegeven dat plaatsing van eiser akkoord is en dat niet is aangetoond noch anderszins is gebleken dat de medische situatie van eiser aan zijn verblijf in de HTL in de weg staat. Verder merkt verweerder 1 op dat voor de medische zorg gebruik wordt gemaakt van de medische dienst van het (naast de HTL gelegen) AZC Hoogeveen. Derhalve is de medische zorg in de HTL volledig toegankelijk voor bewoners van de HTL. Ook het feit dat eiser tegen de grond is gewerkt door medebewoners maakt volgens verweerder 1 niet dat eiser niet op de HTL kan worden geplaatst. Hieraan is immers veel agressie en geweld aan de zijde van eiser aan voorafgegaan. Het enkele feit dat eiser een mes heeft getrokken in de nabijheid van anderen maakt dat er sprake is van gedrag met een zeer grote impact. Daarbij geldt (dreiging met) agressie tegen medewerkers als verzwarende omstandigheid.
3.1.
Ter zitting is namens verweerders betoogd dat er voorafgaand aan de plaatsing van eiser op de HTL al een GZA akkoord lag van de vorige HTL plaatsing. Er is vervolgens uit zorgvuldigheid nogmaals toestemming gevraagd. Deze toestemming was echter niet noodzakelijk voor de plaatsing van eiser in de HTL. Daarnaast is namens verweerders aangegeven dat het feit dat medebewoners zich ten aanzien van eiser ook agressief hebben gedragen, los staat van het feit dat de gedragingen van eiser op zichzelf bezien voldoende zijn om hem in de HTL te plaatsen. De HTL plaatsing heeft niet als doel eiser te straffen maar om het gedrag van eiser te verbeteren en de veiligheid op de reguliere COa-locatie te waarborgen.
Het plaatsingsbesluit
Het incident
4. De rechtbank merkt allereerst op dat voor de oplegging van onderhavige (bestuurlijke) maatregelen niet is vereist dat de incidenten op grond waarvan tot plaatsing in de HTL wordt besloten, wettig en overtuigend zijn bewezen. Voldoende is dat het aannemelijk is dat deze incidenten zich hebben voorgedaan. De rechtbank ziet in wat eiser in zijn gronden naar voren heeft gebracht geen aanleiding om te twijfelen aan de feitelijke verslaglegging van het incident dat voor het COa aanleiding is geweest om hem op de HTL te plaatsen. Zo volgt uit de verslaglegging dat eiser rond 17:00 uur aankwam op de noodopvang in Vlissingen. Bij aankomst is met eiser een intakegesprek gevoerd. Eiser reageerde tijdens dit gesprek verbaal agressief en zei dat hij moslims haat en daarom niet bij moslims op de kamer geplaatst wil worden. Door de COa-medewerkers werd aangegeven dat eiser op een kamer zou worden geplaatst met een andere Tunesiër. Eenmaal in de kamer zag eiser een Koran liggen en weigerde hij de kamer. Hij riep tot drie keer toe “You COa are trying to play me”. Eiser keek boos en verhief zijn stem. De COa-medewerkers gingen vervolgens overleggen om te kijken wat mogelijk was voor eiser en vonden een kamer voor eiser waar waarschijnlijk geen moslim verbleef. Rond 18:55 uur kregen de COa-medewerkers via de porto een oproep dat er een steekpartij gaande was. Eiser werd voor het gebouw aangetroffen met een broodmes van ongeveer 22 centimeter in zijn linkerhand en een bebloede rechterarm. Op de noodtrappen en op afstand stonden zo’n 200 bewoners te kijken en riepen het COa om te helpen. Eiser liet het mes vallen, mogelijk omdat hij al veel bloed had verloren. Eiser schreeuwde in het Arabisch “Fuck profeet Mohamed”. Ineens richtte hij zich specifiek op een medebewoner. De medebewoner vroeg eiser om kalm te blijven. Eiser bleef hem uitschelden. Eiser balde zijn linkvuist en wilde uithalen naar het hoofd van de medebewoner. Eiser raakte hem niet. De medebewoner pakte eisers arm vast om zichzelf te beschermen en duwde eiser. Eiser gaf de medebewoner vervolgens een rake kopstoot. Eiser en de medebewoner vielen op de grond en rolden over elkaar heen. De COa-medewerkers en een beveiliger kwamen tussen beiden. Hierop werd eiser naar de grond gewerkt door meerdere medebewoners en zij gaven hem schoppen en vuistslagen. Eiser bleef ondertussen profeet Mohammed en moslims beledigen. Toen eiser opstond liep hij richting een groep medebewoners om hen opnieuw te lijf te gaan maar werd hij tegengehouden door COa-medewerkers en de beveiliger. Eiser werd vervolgens naar het kantoor van de beveiliging gebracht. Eiser bloedde hevig aan de wond aan zijn arm. Politie en ambulance zijn gekomen. Eiser is door de ambulancemedewerkers verzorgd aan zijn arm. Toen er enkele minuten later twee medebewoners langskwamen voor de postlijst, spuugde eiser hen vol en raak in het gezicht. Eiser is door de politie in bedwang gehouden. COa heeft op de kamer van eiser een scheermes aangetroffen met bloed en een plas bloed. Vermoedelijk heeft eiser zichzelf verwond met het scheermes. Op camerabeelden is te zien dat eiser met het broodmes achter een van de medebewoners is aangerend. Eiser heeft uiteindelijk niemand met het broodmes geraakt.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder 1, onder verwijzing naar paragraaf 4.3.7 en 4.1 van het Maatregelenbeleid van het COa, het incident op 7 april 2023 terecht heeft aangemerkt als een incident met een zeer grote impact dat de plaatsing in de HTL zelfstandig kan dragen. Dat eiser zelf ook geslagen en geschopt is door medebewoners doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de aard en ernst van het incident en maakt ook niet dat eisers handelingen niet aan hem kunnen worden toegerekend. Duidelijk is dat eiser zich zowel hiervoor als hierna zeer agressief heeft gedragen. Eiser miskent bovendien dat hij degene is geweest die als eerste agressief gedrag heeft vertoond richting de medebewoner door slaande bewegingen te maken en dat de medebewoner vervolgens zichzelf genoodzaakt zag zich te verdedigen. Ook het feit dat verweerder 1 de videobeelden niet aan het procesdossier heeft toegevoegd, maakt in dit geval niet dat er niet van de verslaggeving van het COa kan worden uitgegaan. Eiser heeft in dit kader zijn gedragingen achteraf ook niet weersproken. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder 1 op goede gronden heeft overwogen dat een HTL-maatregel niet enkel bedoeld is om overlastgevers te confronteren met de gevolgen van hun gedrag, maar ook is bedoeld voor het beschermen van de veiligheid en het welzijn van de andere bewoners en het COa-personeel van de opvanglocatie. Het effectueren van opvang is in eisers geval (thans) enkel mogelijk is door hem te plaatsen in de HTL, gelet op het door hem veroorzaakte incident in de reguliere opvangvoorziening.
Een contra-indicatie
5. De rechtbank stelt voorts vast dat uit het plaatsingsbesluit blijkt dat de HTL-plaatsing is ingegaan op 5 juni 2023 om 12:15 uur. Verweerder 1 heeft evenwel pas op 5 juni 2023 om 13:07 uur bij het GZA uitgevraagd of er medische belemmeringen waren om eiser op de HTL te plaatsen. Vervolgens heeft verweerder 1 pas op 6 juni 2023 een GZA-akkoord ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat een zorgvuldige voorbereiding van een HTL-plaatsing vereist dat op voorhand bij het GZA wordt geïnformeerd of er mogelijke contra-indicaties zijn die aan een plaatsing in de weg kunnen staan. De rechtbank wijst in dit verband naar paragraaf 4.3.7 van het Maatregelenbeleid van het COa. Uitgangspunt is dat bewoners met acute psychiatrische problematiek, dit ter beoordeling door GZA, niet door het verweerder 1 in de HTL worden geplaatst. Dat betekent dat verweerder 1 zich door het GZA moet laten informeren.
Dat door verweerder 1 niet op voorhand bij het GZA is geïnformeerd of er medische belemmeringen zijn om eiser te plaatsen op de HTL klemt in dit geval des te meer, omdat uit de verslaglegging van het incident blijkt dat er vermoedens zijn dat eiser zichzelf heeft verwond. Of dat betekent dat er zich een contra-indicatie voordoet is ter beoordeling van het GZA. Dat eiser zichzelf (vermoedelijk) heeft verwond met een scheermes en ten gevolge daarvan veel bloed heeft verloren is naar het oordeel van de rechtbank echter wel een relevante omstandigheid die betrokken dient te worden bij de vraag of zich medische belemmeringen (een contra-indicatie) voordoen die aan plaatsing in de weg staan.
Het standpunt van verweerder dat vanwege de eerdere HTL-plaatsing (die niet is volbracht) en waaraan een GZA-akkoord ten grondslag lag, verweerder 1 strikt genomen niet opnieuw bij het GZA hoefde te informeren of contra-indicaties van toepassing zijn, volgt de rechtbank niet. Sinds het incident en de eerdere HTL-plaatsing is geruime tijd verstreken. Er kunnen zich allerlei omstandigheden voordoen op grond waarvan de medische situatie van eiser is gewijzigd op het moment waarop opnieuw tot plaatsing wordt overgegaan. Dat GZA een dag na de plaatsing op de HTL alsnog akkoord heeft gegeven, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiser met terugwerkende kracht op 5 juni 2023 op de HTL kon worden geplaatst. De rechtbank concludeert dat het plaatsingsbesluit onzorgvuldig is voorbereid. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is gegrond. De rechtbank zal gelet op het voorgaande het plaatsingsbesluit vernietigen.
5.1
De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Daartoe overweegt de rechtbank dat met het GZA-akkoord van 6 juni 2023 niet alsnog, vanaf die datum, voorzien is een zorgvuldig voorbereide plaatsing in de HTL. Uit het dossier blijkt dat het GZA is gevraagd of er ‘inmiddels medische belemmeringen zijn om betrokkene in de HTL te plaatsen’. Daarop is namens GZA Hoogeveen geantwoord dat ‘als betrokkene een zij-instromer is er dan geen bezwaar is’. Uit deze berichtgeving volgt niet dat het GZA Hoogeveen op de hoogte is gesteld van de omstandigheden waaronder het incident dat aanleiding is voor de plaatsing, heeft plaatsgevonden. De toelichting van verweerder 1 ter zitting over de wijze waarop met het GZA wordt gecommuniceerd bij de voorbereiding van een HTL-plaatsing leidt de rechtbank in dit geval niet tot een ander oordeel. Daardoor bestaat naar het oordeel van de rechtbank voldoende twijfel aan de totstandkoming van het GZA-advies, zodat verweerder 1 niet van dit advies heeft mogen uitgaan.
Vrijheidsbeperkende maatregel
6. De rechtbank overweegt ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel als volgt. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep tegen het plaatsingsbesluit en gelet op de omstandigheid dat de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit, is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel eveneens gegrond moet worden verklaard.
7. De rechtbank gaat ervan uit dat een maatregel, houdende de beperking van de bewegingsvrijheid, evenals een vrijheidsontnemende maatregel, immateriële schade tot gevolg heeft bij degene die de maatregel dient te ondergaan. Die schade zal bij een vrijheidsbeperkende maatregel wel geringer zijn dan bij een vrijheidsontnemende maatregel. Hiervan uitgaande acht de rechtbank aannemelijk dat eiser immateriële schade heeft geleden van € 25,- per dag dat hij zonder rechtstitel vrijheidsbeperking heeft ondergaan. De rechtbank stelt vast dat eiser ten onrechte gedurende 46 dagen, namelijk van 5 juni 2023 tot en met 20 juli 2023 (heden), in zijn bewegingsvrijheid is beperkt, zodat aanleiding bestaat om de Staat der Nederlanden te veroordelen tot vergoeding aan eiser van een totaalbedrag aan schade van € 1.150.
9. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder 1 en verweerder 2 ieder voor de helft te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft moeten maken voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 837,00 en wegingsfactor 1). De rechtbank is van oordeel dat beide beroepen als samenhangend moeten worden gezien, als bedoeld in artikel 3 van het Bpb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het plaatsingsbesluit gegrond;
  • vernietigt het plaatsingsbesluit;
  • verklaart het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel gegrond;
  • beveelt de opheffing van vrijheidsbeperkende maatregel met ingang van vandaag;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.150;
  • veroordeelt verweerders ieder voor de helft in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier, op 20 juli 2023, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is buiten staat deze de rechter
beslissing mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op het bestreden besluit 1, kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op bestreden besluit 2, staat geen rechtsmiddel open