5.1De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Daartoe overweegt de rechtbank dat met het GZA-akkoord van 6 juni 2023 niet alsnog, vanaf die datum, voorzien is een zorgvuldig voorbereide plaatsing in de HTL. Uit het dossier blijkt dat het GZA is gevraagd of er ‘inmiddels medische belemmeringen zijn om betrokkene in de HTL te plaatsen’. Daarop is namens GZA Hoogeveen geantwoord dat ‘als betrokkene een zij-instromer is er dan geen bezwaar is’. Uit deze berichtgeving volgt niet dat het GZA Hoogeveen op de hoogte is gesteld van de omstandigheden waaronder het incident dat aanleiding is voor de plaatsing, heeft plaatsgevonden. De toelichting van verweerder 1 ter zitting over de wijze waarop met het GZA wordt gecommuniceerd bij de voorbereiding van een HTL-plaatsing leidt de rechtbank in dit geval niet tot een ander oordeel. Daardoor bestaat naar het oordeel van de rechtbank voldoende twijfel aan de totstandkoming van het GZA-advies, zodat verweerder 1 niet van dit advies heeft mogen uitgaan.
Vrijheidsbeperkende maatregel
6. De rechtbank overweegt ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel als volgt. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep tegen het plaatsingsbesluit en gelet op de omstandigheid dat de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit, is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel eveneens gegrond moet worden verklaard.
7. De rechtbank gaat ervan uit dat een maatregel, houdende de beperking van de bewegingsvrijheid, evenals een vrijheidsontnemende maatregel, immateriële schade tot gevolg heeft bij degene die de maatregel dient te ondergaan. Die schade zal bij een vrijheidsbeperkende maatregel wel geringer zijn dan bij een vrijheidsontnemende maatregel. Hiervan uitgaande acht de rechtbank aannemelijk dat eiser immateriële schade heeft geleden van € 25,- per dag dat hij zonder rechtstitel vrijheidsbeperking heeft ondergaan. De rechtbank stelt vast dat eiser ten onrechte gedurende 46 dagen, namelijk van 5 juni 2023 tot en met 20 juli 2023 (heden), in zijn bewegingsvrijheid is beperkt, zodat aanleiding bestaat om de Staat der Nederlanden te veroordelen tot vergoeding aan eiser van een totaalbedrag aan schade van € 1.150.
9. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder 1 en verweerder 2 ieder voor de helft te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft moeten maken voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 837,00 en wegingsfactor 1). De rechtbank is van oordeel dat beide beroepen als samenhangend moeten worden gezien, als bedoeld in artikel 3 van het Bpb.