ECLI:NL:RBDHA:2023:10751
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van gezinshereniging
In deze zaak heeft eiser op 2 mei 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van gezinshereniging. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 25 mei 2023 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van griffierecht, wat door de rechtbank voorlopig was toegewezen en nu definitief is toegewezen, waardoor er geen griffierecht wordt geheven.
De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, en dat eiser zijn aanvraag op 10 oktober 2022 heeft ingediend. Verweerder had uiterlijk op 7 januari 2023 moeten beslissen, maar heeft de beslistermijn met drie maanden verlengd tot 7 april 2023. Aangezien de termijn is verstreken zonder dat er een besluit is genomen, heeft eiser verweerder op 11 april 2023 in gebreke gesteld en is het beroep op 2 mei 2023 tijdig ingediend. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank legt verweerder een termijn van twintig weken op om alsnog een besluit bekend te maken. Tevens wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Eiser verzoekt om vaststelling van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen en om vergoeding van proceskosten. De rechtbank stelt vast dat verweerder € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.