In deze zaak heeft eiser op 1 juni 2023 beroep ingesteld tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze volgens eiser niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar van 29 april 2022. De rechtbank, zittingsplaats Middelburg, heeft geen zitting gehouden op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eerder had de rechtbank Utrecht op 2 maart 2023 het beroep van eiser gegrond verklaard, waarbij het niet tijdig nemen van een besluit werd vernietigd en een nadere beslistermijn van twee weken werd opgelegd. Eiser verzoekt nu de rechtbank om verweerder op te dragen binnen een redelijke termijn alsnog een besluit te nemen en om een dwangsom op te leggen van € 200 per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 15.000.
De rechtbank oordeelt dat de nadere beslistermijn van twee weken op 16 maart 2023 is verstreken zonder dat er een besluit is genomen, waardoor het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen vier weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit moet nemen. Tevens wordt een dwangsom van € 200 per dag opgelegd bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 15.000. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50, vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.