ECLI:NL:RBDHA:2023:10779

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
C/09/648241 / KG ZA 23/440
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot het inwinnen van advies bij het Adviescollege levenslanggestraften door een levenslanggestrafte

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een levenslanggestrafte, aangeduid als [eiser], en de Staat der Nederlanden. De eiser, die een levenslange gevangenisstraf ondergaat, vorderde dat de Staat advies zou inwinnen bij het Adviescollege levenslanggestraften (ACL) met betrekking tot re-integratieactiviteiten. De eiser stelde dat hij zich in een bijzondere positie bevond, omdat hij, indien de wet destijds anders was geweest, mogelijk een tijdelijke gevangenisstraf van dertig jaar zou hebben gekregen, en dat hij inmiddels geen verhoogd recidiverisico meer vertoonde. De Staat verweerde zich door te stellen dat de levenslange gevangenisstraf onherroepelijk was en dat de wetgeving omtrent het ACL gevolgd moest worden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiser onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de Staat onrechtmatig handelde door te weigeren om nu al advies bij het ACL in te winnen. De rechter benadrukte dat de Staat de onherroepelijke veroordeling van de eiser moest respecteren en dat de termijn van vijfentwintig jaar, zoals vastgelegd in het Besluit ACL, in acht moest worden genomen. De vordering van de eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/648241 / KG ZA 23/440
Vonnis in kort geding van 21 juli 2023
in de zaak van
[eiser], verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te [plaats]
,
eiser,
advocaten mr. C.M.G.M. Raafs te Sittard en mr. J.J.H.M. de Crom te Maastricht,
tegen:
de Staat der Nederlanden(Ministerie van Justitie en Veiligheid) te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. C.M. Bitter te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 juni 2023 met producties 1 tot en met 8;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 8;
- het van de zijde van [eiser] overgelegde Advies van het Adviescollege Levenslanggestraften van 29 juni 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 juli 2023. De advocaat van de Staat heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
1.3.
De datum voor het wijzen van vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Bij vonnis van deze rechtbank van 19 maart 2003 is [eiser] veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twintig jaar voor tweevoudige moord, poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en mishandeling.
2.2.
Het Gerechtshof Den Haag (hierna ‘het hof’) heeft [eiser] in een arrest van 1 juni 2004 (hierna ‘het arrest’) veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. In dit arrest is voor zover hier van belang het volgende opgenomen:
“(…)
In het Pieter Baan Centrum is de verdachte onderzocht.(…) Uit dat rapport leidt het hof af dat de verdachte, wellicht mede onder invloed van de gevolgen van veel gokken, anderen meer en meer is gaan zien als objecten, als struiken die hij kan kappen zodra hij vindt dat ze in de weg staan. Ter zitting in hoger beroep is niet gebleken dat de verdachte begrip heeft voor slachtoffers of voor hun naasten en is geen aanwijzing gebleken van een mogelijke ontwikkeling van zijn karakter die uitzicht biedt op een verkleining, vroeger of later, van de kans op herhaling van feiten als deze. Het hof acht deze kans zeer groot, gelet op het veelvuldige gebruik van een vuurwapen door de verdachte en op grond van zijn karakter.
In de gegeven omstandigheden staat het hof voor de vraag of het verantwoord zou zijn om de verdachte, na afloop van een straf zoals door de rechtbank opgelegd en door de advocaat-generaal geëist, over ruim twaalf jaar vrij te laten. Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal acht het hof dit niet verantwoord. Omdat dan in de gegeven omstandigheden de geldende wet geen andere verantwoorde beslissing toelaat dan een levenslange gevangenisstraf, is het hof eenparig van oordeel dat deze straf, die zwaarder is dan in hoger beroep geëist, moet worden opgelegd.
(…)”.
2.3.
Het door [eiser] tegen het arrest ingestelde beroep in cassatie is door de Hoge Raad in een arrest van 4 oktober 2005 verworpen. Daarmee is het arrest onherroepelijk geworden.
2.4.
[eiser] heeft in het kader van de tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde levenslange gevangenisstraf sinds 23 april 2002 in detentie verbleven, achtereenvolgens in PC [locatie 1] (PI [I] ) (tot 2007), in PI [plaats] (tot 2010), in het PPC [locatie 2] (tot 2012), in PPC [locatie 3] (PI [I] ) (tot 2017) en weer in PPC [locatie 2] . In het voorjaar van 2023 is [eiser] vervolgens overgeplaatst naar een reguliere afdeling in de PI [plaats] .
2.5.
Een op 2 oktober 2014 door [eiser] ingediend gratieverzoek is op 25 februari 2015 afgewezen.
2.6.
Op 1 maart 2017 is het Besluit houdende de instelling van een Adviescollege levenslanggestraften (hierna ‘Besluit ACL’) in werking getreden. Het (met ingang van 6 juni 2017 gewijzigde) Besluit ACL voorziet in een regeling, waarbij uiterlijk 25 jaar na het begin van de detentie van een levenslanggestrafte door het daarvoor aangestelde Adviescollege levenslanggestraften (hierna ‘het ACL’) een advies wordt uitgebracht over het aanbieden van re-integratieactiviteiten aan levenslanggestraften, bestaande uit activiteiten, inclusief verlof, die de gedetineerde in aanvulling op de resocialisatieactiviteiten in staat stellen om te werken aan de voorbereiding op een mogelijke terugkeer in de samenleving.
2.7.
Bij brief van 18 augustus 2020 heeft de toenmalige advocaat van [eiser] verzocht het ertoe te leiden dat er een NIFP-rapportage van [eiser] wordt opgemaakt. In reactie op deze brief is op 26 augustus 2020 namens de Minister aan die advocaat meegedeeld dat het verzoek wordt afgewezen. Daarbij is verwezen naar het Beleidskader levenslanggestraften dat in 2016 is vastgesteld en naar het Besluit ACL en is aangekondigd dat met betrekking tot [eiser] wel een zogenoemd ‘Murray-onderzoek’ zal worden uitgevoerd. Dit laatste betekent dat door een psychiater en een psycholoog antwoord wordt gegeven op de vraag of een bepaalde behandeling nodig is met het oog op het perspectief van invrijheidstelling voor een levenslanggestrafte.
2.8.
Naar aanleiding van een psychologisch en psychiatrisch onderzoek van [eiser] is op 31 maart 2022 een ‘Murray-rapportage’ opgesteld, waarin de geraadpleegde klinisch psycholoog en psychiater (samengevat) tot de conclusie komen dat geen sprake is van een verhoogd recidiverisico met betrekking tot [eiser] , dat van een antisociale persoonlijkheidsstoornis niet meer kan worden gesproken en dat een behandeling gericht op het verminderen van het recidiverisico niet noodzakelijk wordt geacht.
2.9.
Bij brief van 30 augustus 2022 heeft [eiser] aan de Minister voor Rechtsbescherming (hierna ‘de Minister’) verzocht om op basis van artikel 4 lid 1 sub c van het Besluit ACL opdracht te geven aan het ACL om een advies uit te brengen over het aanbieden van re-integratieactiviteiten aan [eiser] .
2.10.
De Minister heeft het in 2.6. bedoelde verzoek bij brief van 21 december 2022 afgewezen. In deze brief (die is gericht aan mr. De Crom, voornoemd) is voor zover hier van belang het volgende vermeld:
“(…)In het geval van uw cliënt kan pas sprake zijn van het aanbieden van re-integratieactiviteiten op het moment dat hij op basis van het advies van het Adviescollege is toegelaten tot de re-integratiefase. Daar uw cliënt op 23 april 2002 in verzekering is gesteld, is deze datum bepalend voor de berekening van de periode van 25 jaar en daarmee voor zijn eventuele toelating tot de re-integratiefase op basis van een advies van het Adviescollege. Dit betekent dat in 2027 hieromtrent wordt beslist.
De datum van inverzekeringstelling is eveneens van belang voor de berekening van de periode van 27 jaar voor de ambtshalve gratieprocedure op basis van de Gratiewet.
Het verzoek om een opdracht te verstrekken aan het Adviescollege om te adviseren over het toekennen van re-integratieactiviteiten aan uw cliënt is reeds eerder afgewezen aan het slot van de brief van 24 februari 2021 en herhaald bij brief van 15 september 2021.
(…)”.
2.11.
Bij brief van 12 mei 2023 heeft mr. Raafs, voornoemd, namens [eiser] aan de Minister verzocht om de beslissing in de brief van 21 december 2022 te herzien of in heroverweging te nemen en [eiser] alsnog toe te laten tot de re-integratiefase, althans hem re-integratieactiviteiten aan te bieden, dan wel hierover advies in te winnen bij het ACL. Voor zover daartoe niet zou worden overgegaan, heeft mr. Raafs verzocht om verhinderdata op te geven, zodat een kortgedingprocedure aanhangig kan worden gemaakt.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven en na vermindering van eis tijdens de mondelinge behandeling – de Staat te veroordelen om een advies bij het ACL in te winnen omtrent het aanbieden van re-integratieactiviteiten (buiten de re-integratiefase) aan [eiser] , althans een in goede justitie te bepalen voorziening te treffen, een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Daartoe stelt [eiser] – samengevat – het volgende. Het Hof heeft [eiser] destijds een levenslange gevangenisstraf opgelegd, omdat het van oordeel was dat de op dat moment maximale tijdelijke gevangenisstraf voor de duur van twintig jaar niet verantwoord was. Kort na de veroordeling van [eiser] is de wet echter gewijzigd en vanaf dat moment werd het mogelijk om een tijdelijke gevangenisstraf van maximaal dertig jaar op te leggen. Gelet op de motivering van de uitspraak van het Hof is het aannemelijk dat het Hof [eiser] , als dat mogelijk was geweest, een gevangenisstraf van dertig jaar zou hebben opgelegd in plaats van een levenslange gevangenisstraf en dat [eiser] vervolgens na twintig jaar voorwaardelijk in vrijheid zou zijn gesteld. Die termijn van twintig jaar is inmiddels verstreken. Tegen die achtergrond is [eiser] van mening dat hij zich in een bijzondere positie bevindt en dat hij er daarom belang bij heeft om zo snel mogelijk te worden beoordeeld in het kader van het starten met re-integratieactiviteiten. De Staat weigert om een opdracht aan het ACL te verstrekken om een advies te krijgen over het aanbieden van re-integratieactiviteiten aan [eiser] . Nu gebleken is dat er geen verhoogd recidiverisico meer is en dat [eiser] geen behandeling meer nodig heeft, moet [eiser] worden toegelaten tot de re-integratiefase, zodat de positieve ontwikkelingen die hij heeft doorgemaakt kunnen worden voortgezet en [eiser] in de toekomst op een veilige en verantwoorde manier kan terugkeren in de samenleving. De Staat heeft daarbij de verplichting om [eiser] te laten deelnemen aan activiteiten die bijdragen aan zijn rehabilitatie en wachten tot de in artikel 4 lid 1 sub c van het Besluit ACL genoemde termijn van vijfentwintig jaar is bereikt, is in de situatie van [eiser] onredelijk, omdat hij daarmee nu geen
“prospect of release”heeft. Daardoor is de verdere tenuitvoerlegging van zijn levenslange gevangenisstraf in strijd met het bepaalde in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De Minister kan het ACL verzoeken om eerder dan na vijfentwintig jaar een advies uit te brengen en de weigering dat te doen is in de gegeven omstandigheden onrechtmatig tegenover [eiser] , zo stelt hij.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Aan de orde is de vraag of de Staat onrechtmatig tegenover [eiser] handelt door te weigeren om op korte termijn bij het ACL advies in te winnen over het aanbieden van re-integratieactiviteiten aan [eiser] , die dienen ter voorbereiding op zijn mogelijke terugkeer in de samenleving. Voordat meer concreet op de situatie van [eiser] wordt ingegaan, stelt de voorzieningenrechter het volgende voorop.
4.2.
Artikel 3 EVRM bepaalt dat niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Uit de rechtspraak volgt dat de levenslange gevangenisstraf op zichzelf beschouwd niet in strijd is met artikel 3 EVRM, ook niet als de straf volledig wordt tenuitvoergelegd. Maar uit de rechtspraak (van onder meer het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)) volgt eveneens dat oplegging van een levenslange gevangenisstraf in strijd komt met artikel 3 EVRM, indien er geen reële mogelijkheid tot herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf bestaat, die in de daarvoor in aanmerking komende gevallen kan leiden tot verkorting van de straf of (voorwaardelijke) invrijheidstelling (
“prospect of release”). Bij die herbeoordeling moet de vraag aan de orde komen of zich zodanige veranderingen aan de kant van de veroordeelde hebben voltrokken en of hij zodanige vooruitgang heeft geboekt in zijn resocialisatie, dat verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf niet langer gerechtvaardigd is.
4.3.
Uit de (Europese) rechtspraak volgt tevens dat de herbeoordeling moet plaatsvinden op basis van objectieve criteria, zodat voor de veroordeelde in voldoende mate duidelijk is aan welke vereisten zal moeten worden voldaan, wil hij – op termijn – voor verkorting van de straf of (voorwaardelijke) invrijheidstelling in aanmerking komen.
4.4.
De Nederlandse wetgever heeft met het Besluit ACL een beleidskader voor een herbeoordeling gecreëerd. In artikel 4 lid 3 van het Besluit ACL is, voor zover van belang, bepaald dat het ACL vijfentwintig jaar na aanvang van de detentie het eerste advies uitbrengt met betrekking tot de vraag of en zo ja, voor welke re-integratieactiviteiten, een levenslanggestrafte – ter voorbereiding op zijn mogelijke terugkeer in de samenleving – in aanmerking komt. Op grond van artikel 4 lid 4 van het Besluit ACL hanteert het ACL bij zijn advisering de volgende criteria:
het recidiverisico;
de delictgevaarlijkheid;
het gedrag en de ontwikkeling van de levenslanggestrafte gedurende zijn detentie;
e impact op de slachtoffers en nabestaanden en in de sleutel daarvan de vergelding.
Vervolgens is het de Minister die, op basis van het advies van het ACL, formeel beslist over het aanbieden van re-integratieactiviteiten.
4.5.
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 19 december 2017 (ECLI:NL:HR:2017:3185) overwogen dat met het voorgaande voor de veroordeelde in voldoende mate inzicht wordt gegeven in de objectieve criteria die worden aangelegd bij de herbeoordeling van zijn levenslange gevangenisstraf en geconcludeerd dat het Nederlandse recht met de invoering van het Besluit ACL voorziet in een herbeoordelingsstelsel voor de levenslange gevangenisstraf, dat verenigbaar is met artikel 3 EVRM.
4.6.
Het hiervoor beschreven kader betekent voor de situatie van [eiser] het volgende. Met zijn vordering beoogt [eiser] te bewerkstelligen dat nu al, nog voordat de in artikel 4 lid 3 van het Besluit ACL vastgelegde termijn van vijfentwintig jaar na aanvang van de detentie is verstreken, een advies aan het ACL wordt gevraagd met betrekking tot de vraag of (buiten de re-integratiefase) re-integratieactiviteiten aan [eiser] moeten worden aangeboden.
4.7.
Volgens [eiser] is voor het nu al vragen van een dergelijk advies in zijn geval alle aanleiding omdat aan hem, als daartoe destijds de mogelijkheid zou hebben bestaan, een tijdelijke gevangenisstraf voor de duur van maximaal dertig jaar zou zijn opgelegd, in welk geval hij inmiddels voor voorwaardelijke invrijheidstelling in aanmerking zou zijn gekomen. Verder heeft [eiser] gesteld dat hij inmiddels een grote persoonlijke ontwikkeling heeft doorgemaakt en dat geen sprake meer is van een recidiverisico, zodat de Staat verplicht is om [eiser] te laten deelnemen aan re-integratieactiviteiten. [eiser] heeft daarbij betoogd dat het in zijn situatie onredelijk is om de in artikel 4 lid 1 sub c van het Besluit ACL genoemde termijn van vijfentwintig jaar af te wachten.
4.8.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] hiermee miskent, zoals de Staat ook heeft aangevoerd, dat het niet aan de Staat is om de veroordeling van [eiser] tot een levenslange gevangenisstraf te duiden. Omdat het Hof geen aanleiding zag voor het opleggen van een tijdelijke gevangenisstraf aan [eiser] , heeft het een levenslange gevangenisstraf aan hem opgelegd. Van de Staat kan niet worden gevergd dat hij vervolgens een inschatting geeft van de termijn voor de gevangenisstraf die het Hof werkelijk voor ogen heeft gehad en dat hij op basis van een dergelijke inschatting gaat handelen. De Staat moet een onherroepelijke veroordeling immers volgens de wettelijke regels ten uitvoer leggen; de nabestaanden en de slachtoffers moeten daarop ook kunnen vertrouwen. Dat betekent dat de Staat onverkort dient uit te gaan van een levenslange gevangenisstraf. Overigens miskent [eiser] ook dat zelfs als juist zou zijn dat het Hof hem een gevangenisstraf voor de duur van dertig jaar zou hebben opgelegd indien dat destijds mogelijk zou zijn geweest ook bij een dergelijke veroordeling niet vaststaat dat hij in dat geval na twintig jaar zonder meer in aanmerking zou zijn gekomen voor voorwaardelijke invrijheidstelling.
4.9.
Bij deze stand van zaken valt niet in te zien waarom de Staat eerder dan in 2027 zou moeten overgaan tot het vragen van het door [eiser] gewenste advies aan het ACL. Dat [eiser] een grote persoonlijke ontwikkeling heeft doorgemaakt, wat niet in geschil is, maakt het voorgaande niet anders. Voor zover hij meent dat zijn huidige verblijf op een reguliere afdeling zijn positieve ontwikkeling in de weg staat kan hem dat evenmin baten. De vraag waar een gedetineerde verblijft is in beginsel aan de plaatsingsfunctionaris, met voor de gedetineerde de mogelijkheid van beroep bij de RSJ. Overigens heeft de Staat er in dit verband op gewezen dat [eiser] ook tijdens zijn huidige detentie op een reguliere afdeling in de PI kan werken aan resocialisatie, door bijvoorbeeld psychologische bijstand te vragen of een re-integratieplan op te stellen.
4.10.
Ook het ontbreken van een recidiverisico, waarop [eiser] zich beroept betekent, anders dan [eiser] heeft gesteld, niet zonder meer dat [eiser] op dit moment al in aanmerking zou moeten komen voor re-integratieactiviteiten. Het ACL toetst immers in het kader van zijn advisering over toelating tot de re-integratiefase niet alleen het recidiverisico en de persoonlijke ontwikkeling van de veroordeelde, maar ook de impact op de slachtoffers en nabestaanden. De Staat heeft in dit verband terecht opgemerkt dat [eiser] met zijn betoog aan die impact volledig voorbij gaat. De voorzieningenrechter weegt verder mee dat de Staat voldoende heeft onderbouwd dat het [eiser] ook voor het verstrijken van de meergenoemde termijn van vijfentwintig jaar na aanvang van de detentie vrij staat om een gratieverzoek in te dienen en in die procedure aan het Hof de vraag voor te leggen of met de verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf nog een redelijk doel wordt gediend en of de aan [eiser] opgelegde levenslange gevangenisstraf door het verlenen van gratie zou moeten worden omgezet in een tijdelijke gevangenisstraf.
4.11.
Tegen de achtergrond van het voorgaande heeft [eiser] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt door te weigeren om nu al advies bij het ACL in te winnen of dat anderszins sprake is van schending van artikel 3 EVRM, dan wel van onrechtmatig handelen.
Slotsom en proceskosten
4.12.
Het voorgaande betekent dat de gevorderde veroordeling van de Staat om advies in te winnen bij het ACL wordt afgewezen. De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding voor het treffen van een andere voorziening, zodat ook de daartoe strekkende vordering wordt afgewezen.
4.13.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Bij gebreke van tijdige betaling is [eiser] , zoals gevorderd, de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusver aan de zijde van de Staat begroot op € 1.755,--, waarvan € 1.079,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht en bepaalt dat [eiser] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2023.
mvt