ECLI:NL:RBDHA:2023:1080

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
NL23.2152
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep vreemdelingenbewaring en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2023 uitspraak gedaan in een vervolgberoep betreffende vreemdelingenbewaring. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M. Rasul, had beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring die op 20 december 2022 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De maatregel was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser verzocht tevens om schadevergoeding. Op 20 januari 2023 heeft verweerder de maatregel van bewaring opgeheven, maar eiser stelde dat hij ondanks deze opheffing nog steeds niet was heengezonden.

De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na de behandeling heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank overwoog dat, omdat de bewaring was opgeheven, de beoordeling zich beperkte tot de vraag of eiser recht had op schadevergoeding. De rechtbank concludeerde dat er geen onrechtmatigheid was in de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring voorafgaand aan de opheffing op 20 januari 2023.

De rechtbank oordeelde dat er voldoende zicht op uitzetting bestond en dat verweerder voortvarend had gehandeld. De rechtbank wees erop dat hoger beroep tegen deze uitspraak niet mogelijk is. De uitspraak werd gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, in aanwezigheid van griffier A.P. Kuiters.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.2152
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer 1]
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: B.H. Wezeman).

Procesverloop

Verweerder heeft op 20 december 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft op 20 januari 2023 de maatregel van bewaring opgeheven. Eiser heeft hierop gereageerd.
Verweerder heeft op 1 februari 2023 een verweerschrift en een voortgangsrapportage ingediend. Eiser heeft hierop geregeerd.
De rechtbank heeft het beroep op 3 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met kennisgeving vooraf, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 3 januari 2023 (in de zaak NL22.26161) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt (30 december 2022), rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser heeft in de gronden van beroep van 31 januari 2023 naar voren gebracht dat hij, ondanks de opheffing van de bewaringsmaatregel op 19 januari 2023 nog steeds niet was heengezonden.
4.1.
Verweerder heeft bij brief van 1 februari 2023 – samengevat weergegeven – toegelicht dat in het opheffingsbericht per abuis is vermeld dat de bewaring op 19 januari 2023 is opgeheven, maar dat dit 20 januari 2023 moet zijn. Verder vermeldt het verweerschrift dat de maatregel van bewaring is opgeheven, in verband met de tenuitvoerlegging van een strafrechtelijke detentie van respectievelijk 10 en 29 dagen en dat na de strafrechtelijke detentie beoordeeld zal worden of opnieuw een vreemdelingrechtelijke maatregel zal worden opgelegd.
4.2.
De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door verweerder verstrekte informatie over de datum waarop de maatregel van bewaring is opgeheven en dat eiser thans in strafrechtelijke detentie verblijft. Verder is de rechtbank niet gebleken dat op enig moment voor de opheffing van de maatregel sprake is geweest van een situatie dat de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden niet meer actueel waren en dat de bewaring om die reden had moeten worden opgeheven. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder sinds het sluiten van het onderzoek in het eerdere beroep, zoals genoemd onder 3, voldoende voortvarend aan eisers uitzetting heeft gewerkt en dat er voldoende zicht op uitzetting bestond. Om die reden bestaat er voor de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de maatregel op enig moment voor de opheffing ervan op 20 januari 2023 onrechtmatig is geworden.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6. Partijen zijn ter zitting gewezen op het feit dat hoger beroep instellen tegen de uitspraak niet mogelijk is.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2023 door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van A.P. Kuiters, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.