ECLI:NL:RBDHA:2023:10801

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
NL23.19539
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt de rechtmatigheid van de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is op 21 mei 2023 opgelegd en eerder getoetst op 5 juni 2023. Eiser heeft op 6 juni beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel. De rechtbank heeft op 13 juli 2023 het vooronderzoek gesloten en bepaald dat een zitting niet nodig was.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. De rechtbank legt uit dat als de maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 of niet gerechtvaardigd is, zij het beroep gegrond zou verklaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser, ondanks de lange duur van de bewaring en de moeizame uitzettingsprocessen via de Marokkaanse autoriteiten.

Eiser heeft verzocht om schadevergoeding, maar dit verzoek wordt afgewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.19539

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [v-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. B.D. Lit),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het voortduren van de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Deze maatregel is opgelegd op 21 mei 2023.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring al eerder – bij uitspraak van 5 juni 2023 – getoetst. [1]
1.2.
Eiser heeft op 6 juni beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overlegd. Eiser heeft hierop gereageerd. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.3.
De rechtbank heeft het vooronderzoek gesloten op 13 juli 2023 en bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt daarom of het voortduren van de maatregel rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij de afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [2]
5. Uit de uitspraak van 5 juni 2023 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 30 mei 2023) rechtmatig is.
Werkt de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend aan de uitzetting werkt. Eiser stelt dat het inmiddels zes weken geleden is dat de laissez-passer aanvraag (lp) is ingediend. Er is dus een te lange periode gepasseerd zonder dat er navraag is gedaan naar de lopende lp-aanvraag. Het vertrekgesprek van 27 juni 2023 doet hieraan niet af. Gelet op de lange duur van de bewaring, namelijk twee maanden, en de welbekende moeizame uitzettingsproces via de Marokkaanse autoriteiten moet de staatssecretaris met een grote mate van intensiteit werken aan de uitzetting van eiser. Om deze redenen kan de voortduring van de maatregel niet langer gerechtvaardigd worden en is de maatregel onrechtmatig.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de voortgangsrapportage van 6 juli 2023 blijkt dat er op 24 mei 2023, 21 juni 2023 en 27 juni 2023 vertrekgesprekken zijn gevoerd met eiser. Uit deze gesprekken zijn geen omstandigheden gebleken waardoor de maatregel van bewaring niet langer zou kunnen voortduren. Dat de staatssecretaris geen navraag heeft gedaan over de lopende lp-aanvraag volgt de rechtbank niet. Er is namelijk gerappelleerd op 8 juni 2023 en 29 juni 2023. Dat de Marokkaanse autoriteiten nog niet hebben gereageerd is onvoldoende voor de conclusie dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt. In aanmerking genomen dat eiser geen medewerking verleent aan het verkorten van de bewaringsduur bestaat er ook geen aanleiding om meer van de staatssecretaris te verwachten. Uit het voorgaande volgt dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser.
Slaagt de verwijzing naar wat eerder in de procedure is ingebracht?
7. Eiser heeft verzocht dat wat eerder in de procedure is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen in de gronden van beroep. Eiser heeft echter niet iets eerder aangevoerd over het voortduren van de bewaring na 30 mei 2023. Deze verwijzing kan daarom niet leiden tot het daarmee door eiser beoogde resultaat.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
8. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 5 juni 2023, NL23.14985 (niet gepubliceerd).
2.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.