ECLI:NL:RBDHA:2023:10804

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
NL23.18910 en NL23.18970
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van terugkeerbesluit, inreisverbod en maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 12 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen een terugkeerbesluit en inreisverbod beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S.L. Sarin, heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. N. Mikolajczyk, die op 29 juni 2023 zijn opgelegd. De rechtbank behandelt de gronden van het beroep, waarbij eiser aanvoert dat hij legaal Nederland is binnengekomen met een Schengenvisum en dat de staatssecretaris ten onrechte zware en lichte gronden aan het terugkeerbesluit heeft verbonden. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft om het terugkeerbesluit en inreisverbod te handhaven, en dat de persoonlijke omstandigheden van eiser niet voldoende zijn om van het inreisverbod af te zien.

Daarnaast wordt de maatregel van bewaring beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft om de maatregel van bewaring op te leggen, aangezien er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser's argumenten over de voortvarendheid van de staatssecretaris worden verworpen, en de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld bij het boeken van een vlucht voor eiser. Uiteindelijk verklaart de rechtbank de beroepen ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.18910 en NL23.18970

uitspraak van de enkelvoudige kamer 12 juli 2023 in de zaken tussen

[eiser], v-nummer: [v-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S.L. Sarin),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 29 juni 2023 waarin aan eiser een terugkeerbesluit en inreisverbod voor de duur van twee jaar is opgelegd, en tegen het bestreden besluit van 29 juni 2023 waarin de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) is opgelegd. Het beroep tegen de maatregel van bewaring moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De zaken zijn op 11 juli 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

Het terugkeerbesluit en inreisverbod
Liggen er voldoende gronden ten grondslag aan het terugkeerbesluit?
2. In het terugkeerbesluit heeft de staatssecretaris vermeld dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
En als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
Eiser heeft de zware gronden 3a, 3i en de lichte gronden 4c en 4d betwist. Eiser voert aan dat hij beschikt over een Schengenvisum op grond waarvan hij Spanje is ingereisd op 10 juni 2022. Hij is gelet op zijn periode van verblijf legaal Nederland ingereisd op grond van het Schengenvisum. De staatssecretaris heeft daarom ten onrechte de zware grond 3a aan het terugkeerbesluit ten grondslag gelegd. Ten aanzien van de zware grond 3i voert eiser aan dat hij alleen heeft aangegeven niet terug te willen, niet dat hij niet terug gaat. Ten aanzien van de lichte grond 4c voert eiser aan dat hij verblijft bij zijn zus in Doetinchem, zodat hij wel een vaste woon-of verblijfplaats heeft. Wat betreft de lichte grond 4c voert eiser aan dat hij geen middelen van bestaan nodig heeft, omdat hij bij zijn zus verblijft heeft.
2.2.
De beroepsgrond slaagt niet. De niet betwiste zware grond 3b en de lichte grond 4c kunnen aan het besluit ten grondslag worden gelegd. Voor het aannemen van een vaste woon- of verblijfplaats is vereist dat eiser ingeschreven staat op het adres in de Basisregistratie personen. De enkele niet onderbouwde stelling van eiser dat hij bij zijn zus verblijft heeft de staatssecretaris onvoldoende kunnen achten om uit te gaan van een vaste verblijfplaats. De staatssecretaris mocht zich daarom in de maatregel op het standpunt stellen dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Wat eiser verder heeft aangevoerd over de andere gronden kan daar niet aan afdoen en behoeft daarom geen bespreking.
Is het onthouden van de vertrektermijn voldoende gemotiveerd?
3. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom aan hem een vertrektermijn is onthouden. Op grond van artikel 7, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn kan een vertrektermijn worden onthouden indien er een risico bestaat op onderduiken. Ook wordt aangegeven dat een vertrektermijn korter dan zeven dagen kan worden gegeven. Volgens eiser moet de staatssecretaris bovenop het vaststellen van het risico voor onttrekking kenbaar motiveren waarom de vertrektermijn wordt onthouden.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan de staatssecretaris de voor een vreemdeling geldende vertrektermijn verkorten, dan wel bepalen dat een vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten indien een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. De motivering dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken is door de staatssecretaris gegeven in de zware en lichte gronden die worden vermeld in het terugkeerbesluit. Daarmee heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd dat het risico bestaat op onttrekking aan het toezicht. De staatssecretaris hoeft niet nader te motiveren waarom de vertrektermijn wordt onthouden.
Is bij het opleggen van het inreisverbod voldoende rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser?
4. Eiser voert aan dat de staatssecretaris van het inreisverbod had moeten af zien of de duur van het inreisverbod had moeten verkorten, omdat zijn zus in Nederland woont.
4.1.
Uit het proces-verbaal van gehoor van 29 juni 2023 volgt dat eiser de volgende persoonlijke omstandigheden heeft aangevoerd tegen het opleggen van een inreisverbod:
“V: Heeft u familieleden in Nederland of Europa? (legaal?)
A: Ja, een mijn zus woont in Nederland. Met haar heb ik een hechte band. Ik heb nog wat neven wonen in Spanje, België en Duitsland. Met hen heb ik geen contact. Ik heb ook geen hechte band met hen. Mijn zus en mijn neven verblijven allemaal rechtmatig in Europa.
(…)
V: Zijn er overige redenen en/of bijzondere omstandigheden waarom ik zou moeten afzien van het opleggen van een inreisverbod, dan wel de duur daarvan bekorten?
A: Ik wil geen inreisverbod krijgen voor de overige Europese landen. Ik wil vrij kunnen reizen door Europa. Ik zit hier mijn leven te verpesten.”
Onderaan het proces-verbaal is opgenomen dat de aangevoerde omstandigheden door eiser geen aanleiding geven om af te zien van het inreisverbod of om het op te leggen voor een kortere termijn.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat de motivering van de staatssecretaris en de daaraan ten grondslag gelegde feiten voldoende zijn om duidelijk te maken waarom de door eiser aangevoerde omstandigheden hem geen aanleiding hebben gegeven van het opleggen van het inreisverbod af te zien of de duur daarvan te verkorten.
De maatregel van bewaring
Liggen er voldoende gronden ten grondslag aan de maatregel van bewaring?
5. In de maatregel van bewaring stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Aan de maatregel legt de staatssecretaris dezelfde gronden ten grondslag als die hiervoor zijn genoemd bij het terugkeerbesluit.
5.1.
Eiser voert tegen deze gronden dezelfde beroepsgronden aan als besproken
onder 2.1.
5.2.
Wat eiser aanvoert is geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. De rechtbank verwijst naar haar motivering onder 2.2. Hieruit volgt dat de zware grond 3b en de lichte grond 4c de maatregel van bewaring kunnen dragen. Wat eiser verder heeft aangevoerd tegen de andere zware en lichte gronden behoeft daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Handelt de staatssecretaris voldoende voortvarend?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt omdat de vlucht naar Tanger (Marokko) pas is geboekt voor 13 juli 2023, terwijl er dagelijks vluchten naar Marokko vertrekken. De staatssecretaris had dus al veel eerder een vlucht kunnen boeken.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft voldoende voortvarend gehandeld. Op 29 juni 2023 is aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. Vervolgens zijn op 4 juli 2023 de eerste vertrekhandelingen uitgevoerd, namelijk het vertrekgesprek met eiser en het aanvragen van de vlucht. Eiser zat toen zes dagen in bewaring. De vlucht staat gepland voor 13 juli 2023. Daarmee heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
7. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [1]

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen tegen de bestreden besluiten zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. van Gerwen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over de maatregel van bewaring gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over het terugkeerbesluit en inreisverbod gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.