ECLI:NL:RBDHA:2023:10918

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
NL23.7649
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvragen tot machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinsleden

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op de aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor zijn echtgenote en drie kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen geen zitting nodig achtten en het onderzoek heeft gesloten zonder behandeling op een zitting. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van griffierecht, wat door de rechtbank is verleend.

De rechtbank heeft overwogen dat het beroep gegrond is, omdat de Staatssecretaris in gebreke is gebleven om tijdig een besluit te nemen. De rechtbank heeft bepaald dat de Staatssecretaris binnen zestien weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen. Indien dit niet gebeurt, moet de Staatssecretaris een dwangsom betalen van € 100,- per dag, met een maximum van € 7.500,-. De hoogte van de dwangsom is vastgesteld op € 1.442,-, omdat er al 42 dagen zijn verstreken sinds de Staatssecretaris in gebreke is.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat er sprake is van samenhang tussen de aanvragen van eiser, wat betekent dat er slechts één dwangsom hoeft te worden betaald. Eiser heeft ook recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra en is openbaar gemaakt op 9 juni 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.7649
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J. Eliya), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvragen tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) nareis (de aanvragen) voor zijn echtgenote en drie kinderen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
2. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen. Eiser heeft voldoende aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor deze vrijstelling voldoet. De rechtbank verleent eiser daarom vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen.
3. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.2 Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.3
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de termijn waarbinnen verweerder had moeten
1. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3 Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
beslissen op de aanvragen is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken daarna beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvragen. Dit betekent dat het beroep terecht is ingediend.
5. Het beroep is gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank verweerder op?
6. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.4 In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is kan de rechtbank een andere termijn opleggen.5
7. In de uitspraak van 17 maart 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, geoordeeld dat bij nareisaanvragen sprake is van zo'n bijzonder geval.6 De rechtbank ziet geen reden om daar in deze uitspraak anders over te oordelen. Ook heeft de rechtbank in die uitspraak uitgangspunten geformuleerd voor het opleggen van een passende beslistermijn. De rechtbank zal deze uitgangspunten ook in deze zaak toepassen.
8. In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat hij nader onderzoek wil doen in de vorm van een gehoor en een DNA-onderzoek. Verweerder heeft daarom verzocht om een langere termijn, namelijk zestien weken. De rechtbank vindt dit in deze situatie een passende termijn.7 De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvragen moet nemen.
Legt de rechtbank verweerder een dwangsom op?
9. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
Heeft verweerder een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
10. Eiser heeft de rechtbank verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden.8
11. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog (artikel 8:55c Awb). De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom vast op het maximale bedrag van € 1.442,-, omdat er inmiddels al 42 dagen zijn verstreken sinds verweerder in gebreke is.
4 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
8 Artikelen 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
12. In het geval van eiser gaat de rechtbank ervan uit dat er sprake is van samenhang tussen de aanvragen. In het geval van eiser is er sprake van vier aanvragen die op dezelfde dag zijn ingediend. Daarnaast zijn de betrokkenen gezinsleden van elkaar. Het betreffen de echtgenote en kinderen van eiser. De rechtbank oordeelt daarom dat er sprake is van samenhang en dat in feite sprake is van één beslissing op aanvragen die genomen moet worden. Dit leidt ertoe dat er ook maar één dwangsom door verweerder betaald moet worden.
Conclusie en gevolgen
13. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen zestien weken alsnog een besluit op de aanvragen bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
14. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
  • draagt verweerder op binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van D.A.M. Delger, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 juni 2023

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.