ECLI:NL:RBDHA:2023:1097

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2023
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
AWB 22/7784, AWB 22/7965
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van visumaanvragen voor kort verblijf door Marokkaanse verzoeksters met psychische ondersteuning van referente

In deze zaak hebben twee Marokkaanse verzoeksters, verzoekster 1 en verzoekster 2, aanvragen ingediend voor een visum kort verblijf in Nederland om de referente, mevrouw [A], bij te staan tijdens en na haar bevalling. De aanvragen zijn door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen op basis van meerdere weigeringsgronden, waaronder het ontbreken van voldoende middelen van bestaan. De verzoeksters hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 6 januari 2023 behandeld, waarbij de verzoeksters zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een spoedeisend belang was, maar dat de aanvragen niet aan de vereisten voldeden. De voorzieningenrechter concludeerde dat de afwijzing van de aanvragen terecht was, omdat de verzoeksters niet voldeden aan de normbedragen voor het verkrijgen van een visum. De verzoeken om voorlopige voorzieningen zijn afgewezen, en de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de aanvragen niet opnieuw konden worden goedgekeurd op basis van gelijke omstandigheden als in 2019, omdat de financiële situatie van de referente was verslechterd. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken afgewezen en bepaald dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 22/7784 en AWB 22/7965
uitspraak van de voorzieningenrechter op de verzoeken om een voorlopige voorziening in de zaken tussen

[verzoekster 1] (verzoekster 1) en [verzoekster 2] (verzoekster 2),

V-nummers: [v-nummer 1] en [v-nummer 2]
(gemachtigde: mr. T. Harmankaya),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Dam).

Procesverloop

Bij besluiten van 30 november 2022 (primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van verzoeksters tot afgifte van een visum kort verblijf afgewezen.
Verzoeksters hebben tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 6 januari 2023 op zitting behandeld. Verzoeksters hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. U. Özcan, waarnemer van hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de zitting heeft verweerder nog dossierstukken ingestuurd waarop zowel verweerder als de gemachtigde van verzoeksters een reactie hebben gegeven.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Verzoeksters hebben beiden de Marokkaanse nationaliteit en wensen kortdurend verblijf in Nederland om aanwezig te zijn in de periode rondom de bevalling van referente, mevrouw [A]. Verzoekster 1 is de schoonmoeder van referente en verzoekster 2 de schoonzus. Referente was op 26 januari 2023 uitgerekend, maar het kindje is reeds op woensdag 4 januari 2023 geboren. Verweerder heeft de aanvragen geweigerd omdat er sprake is van meerdere weigeringsgronden.
Is er een spoedeisend belang?
2. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed - gelet op de betrokken belangen - het treffen van een voorlopige voorziening vereist. De voorzieningenrechter is van oordeel dat
verzoeksters ook na de bevalling van referente een voldoende spoedeisend belang behouden bij het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoeksters willen referente bijstaan ook na de bevalling, omdat zij na haar vorige bevalling psychische klachten heeft ontwikkeld.
Wat vinden verzoeksters?
3. Verzoeksters voeren aan dat het bezwaar redelijke kans van slagen heeft, omdat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat verzoeksters niet over passende documentatie beschikken om het doel en de omstandigheden van hun verblijf in Nederland aan te tonen. Met de overgelegde medische verklaringen hebben verzoeksters namelijk aangetoond dat het noodzakelijk is dat zij referente vanwege haar psychische problemen ondersteunen in de periode na de bevalling. Ook heeft verweerder ten onrechte geoordeeld dat verzoeksters over onvoldoende middelen van bestaan beschikken, nu vaststaat dat referente voor hen beiden als garantsteller zal optreden gedurende het volledige verblijf. Ten aanzien van verzoekster 2 heeft verweerder daarnaast ook ten onrechte aangenomen dat er redelijke twijfel bestaat aan haar gestelde voornemen om terug te keren naar Marokko. De vorige keer dat een vergelijkbaar visum werd verleend is zij, blijkens de stempel in haar paspoort, namelijk op tijd teruggekeerd. Ten slotte was bij de ingewilligde aanvragen van verzoeksters uit 2019 sprake van gelijke omstandigheden (dezelfde referente, hetzelfde doel: familiebezoek, hetzelfde inkomen bij dezelfde werkgever). Niet valt daarom in te zien waarom de aanvragen nu zijn afgewezen.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
4. De voorzieningenrechter overweegt dat toewijzing van de verzoeken om een voorlopige voorziening, teneinde verzoeksters te behandelen als ware zij in het bezit van een visum kort verblijf, feitelijk een voorlopig karakter ontbeert. Indien de verzoeken worden toegewezen, zullen verzoeksters Nederland kunnen inreizen, zodat de feitelijke situatie ontstaat die verzoeksters met hun aanvragen hebben beoogd, terwijl verweerder nog niet op het bezwaar heeft beslist. De gevolgen van toewijzing zijn in dit geval dan ook onomkeerbaar. Slechts bij zeer bijzondere omstandigheden kan daarom pas aanleiding bestaan om te bepalen dat verweerder een aanvrager gedurende de bezwaarprocedure dient te beschouwen als ware hij in het bezit van een visum kort verblijf.
5. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen omdat een aantal weigeringsgronden van toepassing zijn. De aanvragen van zowel verzoekster 1 als verzoekster 2 zijn onder meer afgewezen omdat verzoeksters niet over voldoende middelen van bestaan beschikken als bedoeld in artikel 32, eerste lid, sub a en onder iii) van de Visumcode [1] . Verweerder heeft gesteld dat verzoeksters niet hebben aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken, voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor de terugreis. Het inkomen van garantsteller (referente) ligt onder het daartoe geldende minimumbedrag.
5.1
Verzoeksters hebben niet bestreden dat het inkomen van referente onder het normbedrag ligt, maar stellen dat dit ook al zo was toen zij in 2019 een visum voor kort verblijf hebben gekregen. Gelet op deze gelijk gebleven omstandigheden had verweerder dan ook het visum wederom moeten toekennen.
5.2
Uit de overgelegde stukken blijkt dat referente als garantsteller, in tegenstelling tot de situatie in 2019, momenteel een uitkering ontvangt die minder bedraagt dan haar salaris in 2019 en ook dat het bedrag van deze uitkering per 1 december 2021 nog verder is verminderd. Daarbij zijn de normbedragen sinds 2019 ook verhoogd zodat zelfs als referente nog wel een inkomen zou hebben van dezelfde omvang, ook dit bedrag wellicht niet meer aan de huidige normbedragen zou voldoen. Nu niet in geschil is dat niet wordt voldaan aan het normbedrag en tevens niet is gebleken dat het visum eerder wel is verleend onder precies dezelfde omstandigheden, heeft verweerder terecht deze weigeringsgrond toegepast.
5.3
Nu de voorwaarden van artikel 32, eerste lid van de Visumcode imperatieve weigeringsgronden betreffen, heeft reeds hierom het bezwaar geen redelijke kans van slagen zodat de gevraagde voorzieningen moeten worden afgewezen.
Wat is de conclusie?
6. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af.
7. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.

Voetnoten

1.Verordening 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode.