ECLI:NL:RBDHA:2023:11017
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd, maar wiens aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Het primaire besluit tot afwijzing vond plaats op 31 mei 2022. De verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en tegelijkertijd verzocht om een voorlopige voorziening. Op 25 juli 2022 heeft de staatssecretaris op het bezwaar beslist, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat er op dat moment geen bezwaar meer aanhangig was, aangezien het bezwaar al was behandeld. Dit betekent dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet meer kon worden ingewilligd. De voorzieningenrechter heeft het verzoek als kennelijk ongegrond afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.