ECLI:NL:RBDHA:2023:11029
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning voor zelfstandige
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid als zelfstandige had aangevraagd, zag zijn aanvraag op 1 juni 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. Hiertegen heeft verzoeker bezwaar gemaakt en tevens verzocht om een voorlopige voorziening. Op 25 juli 2022 heeft de staatssecretaris op het bezwaar beslist, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat er op dat moment geen bezwaar meer aanhangig was, aangezien de staatssecretaris al had beslist. Dit betekent dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet meer kon worden ingewilligd.
De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter overweegt dat een verzoek om een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als er een bezwaar of beroep aanhangig is. Aangezien het bezwaar al was beslist, werd het verzoek om voorlopige voorziening als kennelijk ongegrond afgewezen. De voorzieningenrechter heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde als griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op de website van de Rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.