In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een visum kort verblijf. Eiser, vertegenwoordigd door mr. F. Jansen, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn visumaanvraag door de minister van Buitenlandse Zaken. Het besluit tot afwijzing dateert van 12 april 2022. Eiser heeft op 3 februari 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de verweerder op zijn bezwaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder geen verweerschrift heeft ingediend en dat er geen zitting nodig was voor deze zaak.
De rechtbank overweegt dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep kan worden ingesteld, en dat eiser tijdig in beroep is gegaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de verweerder niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van negentien weken een beslissing op het bezwaar heeft genomen. De rechtbank heeft de verweerder opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de verweerder de proceskosten van eiser moet vergoeden, tot een bedrag van € 418,50, en het door eiser betaalde griffierecht van € 184,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en de rechtbank heeft de beslissing als volgt geformuleerd: het beroep is kennelijk gegrond, het niet tijdig nemen van een besluit is vernietigd, en de verweerder is verplicht om binnen de gestelde termijn een besluit te nemen.