7.3Nu met de door eiser aan verweerder gezonden tekst geen sprake is van een geldige ingebrekestelling, is de termijn van twee weken om alsnog een besluit te nemen niet gaan lopen en heeft verweerder het verzoek van eiser om dwangsommen te betalen dan ook terecht afgewezen.
8. Eiser stelt verder dat, zo ver hij weet, een hoorzitting wettelijk verplicht is. Dat is onjuist. Hiervoor heeft de rechtbank het betreffende wetsartikel weergegeven; daaruit blijkt dat van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is, dit op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder er op goede gronden van kon afzien om eiser in bezwaar te horen. Omdat eiser ook in bezwaar geen duidelijkheid had gegeven op welke aanvragen zijn geschrift betrekking had, was reeds aanstonds duidelijk dat het bezwaar ongegrond was.
10. Hetgeen eiser overigens heeft gesteld, behoeft geen bespreking. Ook is niet gebleken dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het verbod van détournement de pouvoir. Anders gezegd is niet gebleken dat verweerder een bevoegdheid heeft aangewend voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is gegeven.
11. Het beroep is ongegrond. Eiser heeft geen gelijk. Eiser krijgt het griffierecht niet terug en krijgt geen proceskosten vergoed.
Verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
12. Eiser heeft in een algemeen geschrift in al zijn (tientallen) zaken verzocht om binnen een redelijke termijn uitspraak te doen. De rechtbank merkt dit aan als een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
13. De rechtbank overweegt daarover als volgt. De redelijke termijn vangt in beginsel aan bij de ontvangst door het bestuursorgaan van het bezwaarschrift tegen een besluit: vanaf dat moment is sprake van een geschil. In een beroepszaak wegens niet tijdig beslissen is dat anders. Als na een ingebrekestelling alsnog een besluit wordt genomen, geldt de datum van dat besluit als de aanvang van de redelijke termijn. In het geval er in de procedure, zoals in deze zaak, na een ongeldige ingebrekestelling helemaal geen inhoudelijk besluit op de gestelde aanvra(a)g(en) wordt genomen, moet voor de aanvang van de redelijke termijn worden aangeknoopt bij het moment dat de belanghebbende beroep instelt wegens het niet tijdig beslissen. In de nu voorliggende zaak gaat het bovendien slechts om het betalen van dwangsommen, ofwel, in eisers woorden: “de beslissing ongedaan te maken wegens niet op tijd nemen van de beslissingen”. Dat betekent dat de redelijke termijn in deze zaak aanvangt op het moment waarop eiser de beroepsprocedure naar aanleiding van het niet beslissen op zijn aanvraag is begonnen.Dat is 22 februari 2021, de datum waarop eiser het onder 4 hiervoor geciteerde beroepschrift heeft ingediend. Sinds die datum is nog geen twee jaar verstreken, zodat er evident geen sprake van is dat de redelijke termijn is overschreden. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.