ECLI:NL:RBDHA:2023:11153

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
SGR 21/1451
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing dwangsommen door college van burgemeester en wethouders van Den Haag

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van Den Haag, beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, waarin werd bepaald dat er geen dwangsommen verschuldigd zijn. Eiser had op 19 januari 2020 een geschrift gestuurd naar verweerder, waarin hij bezwaar maakte tegen meerdere afwijzingen van zijn aanvragen, waaronder aanvragen voor beschermd wonen, individuele studietoeslag en een gehandicaptenparkeerkaart. Verweerder heeft in zijn primaire besluit van 19 februari 2020 bepaald dat er geen dwangsommen verschuldigd zijn, en dit standpunt werd in het bestreden besluit van 19 februari 2021 gehandhaafd.

De rechtbank heeft het beroep kennelijk ongegrond verklaard, omdat eiser geen geldige ingebrekestelling had gedaan. De rechtbank oordeelde dat de tekst van eiser niet voldoende concreet was om als ingebrekestelling te worden beschouwd, aangezien hij niet duidelijk had aangegeven op welke aanvragen zijn verzoek betrekking had en niet had aangedrongen op een beslissing. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder op goede gronden had kunnen afzien van het horen van eiser in bezwaar, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was.

De rechtbank heeft ook het verzoek van eiser om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de redelijke termijn in deze zaak niet was overschreden. De uitspraak werd gedaan door mr. D.R. van der Meer op 26 januari 2023, en het beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1451

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. C.L. Lina)

Procesverloop

Eiser heeft verweerder op 19 januari 2020 een geschrift gestuurd met een tekst die letterlijk als volgt luidt:
“Ik heb bezwaar gemaakt tegen al uw afwijzingen, en de kenmerken betreffen de kenmerken zoals ik deze van u heb gekregen. Dit is onderanderen van
-Aanvragen beschermd wonen (ook te laat beslist en een dwangsom in dezen).
-Aanvragen individuele studietoeslag (ook te laat beslist en dwangsom verschuldigd).
-Aanvragen gehandicaptenparkeerkaart (te laat beslist en ook dwangsommen verschuldigd)
Van elk aanvraag is 2 aanvragen gedaan op grond van de wettelijke regels en situatie wijzigingen. Ik wil u daarom vriendelijk verzoeken alle dwangsommen te betalen en omdat er vaker misbruik wordt gemaakt namens de gemeente (detournement de pouvoir) bent u een dwangsom verschuldigd.”
In het besluit van 19 februari 2020, verzonden op 2 maart 2020 (primair besluit) heeft verweerder bepaald geen dwangsommen verschuldigd te zijn.
In het besluit van 19 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Omdat het beroep kennelijk ongegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom het beroep kennelijk ongegrond is.
Waar gaat deze zaak over?
2. Op 19 januari 2020 heeft eiser verweerder de onder ‘Procesverloop’ geciteerde tekst gestuurd. Verweerder heeft eiser op 31 januari 2020 verzocht om dat geschrift te ondertekenen, om aan te geven van welke datum de aanvraag beschermd wonen is en bewijs van de aanvraag te overleggen. Op 9 februari 2020 heeft eiser ondertekend, maar geen antwoord gegeven op de overige vragen van verweerder. In het primaire besluit heeft verweerder bepaald geen dwangsom verschuldigd te zijn.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard. Omdat eiser in bezwaar heeft gesteld dat het verzoek om een dwangsom was gericht op de aanvraag om beschermd wonen van 10 november 2019, heeft verweerder archiefonderzoek verricht. Verweerder stelt op basis daarvan vast dat eiser zich in 2019 zes keer heeft gemeld voor beschermd wonen, waaronder in november 2019. Omdat de melding onvolledig was, is eiser tweemaal uitgenodigd voor een gesprek hierover. Omdat eiser niet op de afspraken is verschenen, is de melding gesloten. Eiser heeft naar aanleiding van de melding van november 2019 geen aanvraag gedaan, zodat geen sprake kan zijn van te laat beslissen, aldus verweerder.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
4. Eiser voert in beroep letterlijk het volgende aan:
“Ik heb een aanvragen gedaan in 2019/ 2020 en krijg in februari 2021 een beslissing dit is meer dan een halfjaar later dat is te absurd voor woorden. Er is sprake van detournement de pouvvoir in deze zaak,want <> dat werkte bij de afdeling BEC en geen eens een beslisser was gaf aan dat ik niet gehoord zou worden en dat er geen uitnodigingen zullen komen en dat er zelfs geen beslissingen worden genomen. Dit is tevens bevestigd in een persoonlijk gesprek met de leidinggevenden (vier van de gemeente den haag) en de ombudsman <> waar <> dit heeft aangegeven dat haar vorige collega <> inderdaad soms geen eens beslissingen liet nemen en zelf maar de touwtjes in handen nam en dit telefonisch aangaf. Ook klopt het niet dat ik gesprekken geweigerd zou hebben ik zie daarnaast het belang niet hiervan in en dat klopt ook niet. Als de gemeente dit wel aangeeft en in stand houdt dan zie ik deze bevestigingen wel tegemoet want ik heb deze niet gehad daarnaast diende alles via <> te gaan en niet via een ander afdeling of ambtenaar, kortom als de brief of mail niet afkomstig is van <> dan kan het per definitie worden beschouwd als niet ontvangen gezien de gemeente zelf de afspraak heeft gemaakt alleen met <> te communiceren en de gemeente ook via hem beslissingen etc. gaf.
Ook is het zo dat een hoorzitting zo ver ik weet wettelijk verplicht is, gezien de vele bezwaren en beroepen die eerder van mij gegrond zijn verklaard en hiertoe zelfs ambtenaren leugens presenteerde in hun gesprek verslag (want ik had alles opgenomen) willen de ambtenaren mij niet meer zien /spreken in een hoorzitting,echter kan ik niet hieronder leiden dan hadden de ambtenaren beter hun best moeten doen. Ook hierop speelt de bezwaar medewerkster erop in door af te zien van de hoorzitting.
Ik verzoek u vriendelijk het beroep gegrond te verklaren, de beslissing ongedaan te maken wegens niet op tijd nemen van de beslissingen, de gemeente ook op te dragen het gehele dossier in te brengen gezien zij geen gehoor geven aan mijn verzoeken. Aanvragen die digitaal worden gedaan daar kan ik geen kopie van hebben of krijg ik niet.
Cura ut valeas”
5. Verweerder handhaaft in zijn verweer het standpunt dat geen dwangsommen zijn verbeurd.
Het beoordelingskader
6.1
Op grond van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is.
6.2
Op grond van artikel 4:17, derde lid, van de Awb is de eerste dag waarover het bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd is wegens het niet tijdig geven van een beschikking, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
6.3
Op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Awb stelt het bestuursorgaan belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord, voordat op het bezwaar wordt beslist. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is.
Wat oordeelt de rechtbank?
Is sprake van een ingebrekestelling?
7.1
De rechtbank wijst erop dat zij in de uitspraak met het nummer SGR 22/5843 van 8 december 2022 in een zaak tussen dezelfde eiser en verweerder het kader heeft uiteengezet waarbinnen moet worden beoordeeld of een bepaalde brief of e-mail een ingebrekestelling is. Het komt erop neer dat van een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb sprake is als duidelijk is dat de belanghebbende het bestuursorgaan maant om alsnog een bepaald besluit te nemen. Daarvan is sprake indien (1) voldoende duidelijk is op welke aanvraag of welk bezwaar het geschrift betrekking heeft (2) dat belanghebbende zich daarin op het standpunt stelt dat het bestuursorgaan niet tijdig heeft beslist en (3) dat belanghebbende erop aandringt dat een beslissing op de aanvraag alsnog wordt genomen. Als de belanghebbende geen ingebrekestelling stuurt of er geen sprake is van een voldoende concrete ingebrekestelling, dan is het beroep niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank het beroep dan niet inhoudelijk beoordeelt.
7.2
De onder ‘Procesverloop’ geciteerde tekst, die eiser aan verweerder heeft gezonden. is evident geen ingebrekestelling als hiervoor bedoeld. De tekst van eiser heeft betrekking op “
al uw afwijzingen, en de kenmerken betreffen de kenmerken zoals ik deze van u heb gekregen”. Die tekst is niet concreet genoeg om als ingebrekestelling te kunnen worden gelezen. Ook de vermeldingen “aanvragen beschermd wonen”, “individuele studietoeslag” en “gehandicaptenparkeerkaart”, zijn onvoldoende bepaald, zeker in combinatie met de onduidelijke mededeling “van elke aanvraag zijn 2 aanvragen gedaan”. Eiser heeft verder de data van de aanvragen niet genoemd en geen afschriften van zijn aanvragen bijgevoegd waarop niet tijdig zou zijn beslist. Doorslaggevend bij dit alles is dat eiser er in zijn geschrift niet op heeft aangedrongen dat verweerder de door eiser gewenste beslissingen alsnog neemt. Eiser verzoekt slechts om alle dwangsommen te betalen.
7.3
Nu met de door eiser aan verweerder gezonden tekst geen sprake is van een geldige ingebrekestelling, is de termijn van twee weken om alsnog een besluit te nemen niet gaan lopen en heeft verweerder het verzoek van eiser om dwangsommen te betalen dan ook terecht afgewezen.
Horen in bezwaar?
8. Eiser stelt verder dat, zo ver hij weet, een hoorzitting wettelijk verplicht is. Dat is onjuist. Hiervoor heeft de rechtbank het betreffende wetsartikel weergegeven; daaruit blijkt dat van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is, dit op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder er op goede gronden van kon afzien om eiser in bezwaar te horen. Omdat eiser ook in bezwaar geen duidelijkheid had gegeven op welke aanvragen zijn geschrift betrekking had, was reeds aanstonds duidelijk dat het bezwaar ongegrond was.
Overige gronden
10. Hetgeen eiser overigens heeft gesteld, behoeft geen bespreking. Ook is niet gebleken dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het verbod van détournement de pouvoir. Anders gezegd is niet gebleken dat verweerder een bevoegdheid heeft aangewend voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is gegeven.
Conclusie en gevolgen
11. Het beroep is ongegrond. Eiser heeft geen gelijk. Eiser krijgt het griffierecht niet terug en krijgt geen proceskosten vergoed.
Verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
12. Eiser heeft in een algemeen geschrift in al zijn (tientallen) zaken verzocht om binnen een redelijke termijn uitspraak te doen. De rechtbank merkt dit aan als een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
13. De rechtbank overweegt daarover als volgt. De redelijke termijn vangt in beginsel aan bij de ontvangst door het bestuursorgaan van het bezwaarschrift tegen een besluit: vanaf dat moment is sprake van een geschil. In een beroepszaak wegens niet tijdig beslissen is dat anders. Als na een ingebrekestelling alsnog een besluit wordt genomen, geldt de datum van dat besluit als de aanvang van de redelijke termijn. In het geval er in de procedure, zoals in deze zaak, na een ongeldige ingebrekestelling helemaal geen inhoudelijk besluit op de gestelde aanvra(a)g(en) wordt genomen, moet voor de aanvang van de redelijke termijn worden aangeknoopt bij het moment dat de belanghebbende beroep instelt wegens het niet tijdig beslissen. In de nu voorliggende zaak gaat het bovendien slechts om het betalen van dwangsommen, ofwel, in eisers woorden: “de beslissing ongedaan te maken wegens niet op tijd nemen van de beslissingen”. Dat betekent dat de redelijke termijn in deze zaak aanvangt op het moment waarop eiser de beroepsprocedure naar aanleiding van het niet beslissen op zijn aanvraag is begonnen. [1] Dat is 22 februari 2021, de datum waarop eiser het onder 4 hiervoor geciteerde beroepschrift heeft ingediend. Sinds die datum is nog geen twee jaar verstreken, zodat er evident geen sprake van is dat de redelijke termijn is overschreden. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie CRvB 15-03-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:550