ECLI:NL:RBDHA:2023:11290

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 5473
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) van eiser na AOW-leeftijd

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die in loondienst werkte bij [bedrijfsnaam 1] B.V., en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2020, die was opgelegd na een voorlopige aanslag. Eiser had in 2020 een inkomen van € 22.387, maar na de voorlopige aanslag ontving hij een teruggaaf van € 2.198. Later werd echter vastgesteld dat zijn inkomen hoger was dan aangegeven, wat leidde tot een definitieve aanslag waarbij hij in totaal € 7.877 moest betalen, inclusief belastingrente.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de belastingdienst de aanslag correct heeft berekend. Eiser had in 2020 de AOW-leeftijd bereikt en ontving een AOW-uitkering, wat invloed had op de toepassing van de loonheffingskorting. Eiser had ten onrechte de loonheffingskorting op zowel zijn loon als zijn AOW-uitkering toegepast, wat resulteerde in een te lage betaling van loonheffing. De rechtbank oordeelde dat de belastingdienst terecht de definitieve aanslag had opgelegd en dat eiser geen recht had op terugbetaling van het griffiegeld of vergoeding van proceskosten, aangezien hij ongelijk had gekregen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werknemers om goed op de hoogte te zijn van de fiscale gevolgen van het bereiken van de AOW-leeftijd en de juiste toepassing van loonheffingskortingen. Eiser kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/5473
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 5 augustus 2022 op het bezwaar van eiser tegen de voor het jaar 2020 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2023. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] en [naam 2].

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser werkte in 2020 in loondienst bij [bedrijfsnaam 1] B.V. (de werkgever).
2. Eiser heeft op 7 februari 2020 de AOW-leeftijd bereikt. Hij ontvangt sindsdien een AOW-uitkering.
3. Op 4 september 2021 heeft eiser belastingaangifte over 2020 (IB/PVV) gedaan. Daarin staat dat eiser in 2020 een bedrag van in totaal € 22.387 verdiende. Het inkomen zag er als volgt uit.
Werkgever/uitkeringsinstantie
Inkomen uit tegenwoordige/
vroegere arbeid
Inkomen
Loonheffing
[bedrijfsnaam 1]
B.V.
tegenwoordige
€ 7.507
€ 2.909
Stichting [bedrijfsnaam 2]
vroegere
€ 437
€ 0
Stichting [bedrijfsnaam 3]
vroegere
€ 599
€ 116
[verzekeringsinstelling]
vroegere
€ 13.844
€ 0
Totaal
€ 22.387
€ 3.025
4. De belastingdienst heeft een voorlopige aanslag opgelegd op 22 oktober 2021. Die aanslag volgt de aangifte van eiser. Als gevolg van de voorlopige aanslag kreeg eiser € 2.198 terug van de belastingdienst.
5. Op 7 maart 2022 heeft de belastingdienst aan eiser laten weten dat de voorlopige aanslag onjuist zou zijn. Het inkomen van eiser was volgens de belastingdienst hoger dan door eiser op 4 september 2021 was aangegeven. De belastingdienst is daarbij uitgegaan van gegevens die automatisch zijn doorgegeven. Dat zijn de volgende gegevens.
Werkgever/uitkeringsinstantie
Inkomen uit tegenwoordige/
vroegere arbeid
Inkomen
Loonheffing
[bedrijfsnaam 1]
B.V.
tegenwoordige
€ 38.450
€ 5.481
Stichting [bedrijfsnaam 2]
vroegere
€ 437
€ 0
Stichting [bedrijfsnaam 3]
vroegere
€ 599
€ 116
[verzekeringsinstelling]
vroegere
€ 13.844
€ 0
Totaal
€ 53.330
€ 5.597
6. Op 26 april 2022 is door de belastingdienst de definitieve aanslag opgelegd. Daarbij is de belastingdienst uitgegaan van het hierboven (zie onder 5) genoemde inkomen. Dat had tot gevolg dat eiser geen geld terug kreeg, maar geld moest betalen. Het geld dat eiser moest betalen, bestaat uit twee bedragen. Het bedrag van € 2.198 dat eiser door de voorlopige aanslag had teruggekregen (zie onder 4) en een bedrag van € 5.597 aan loonheffing. Opgeteld moest eiser dus € 7.877 aan de belastingdienst betalen. Ook is € 294 aan belastingrente in rekening gebracht.
7. In geschil is of de aanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld.
8. Eiser heeft verklaard dat het bedrijf waarvoor hij werkte in januari 2020 een nieuwe eigenaar kreeg. Met die eigenaar heeft eiser afspraken gemaakt (nettoloonafspraken) waardoor zijn loon gelijk zou blijven. Eiser vindt het onterecht dat hij de aanslag moet betalen omdat de nieuwe werkgever volgens hem in 2020 te weinig loonheffing heeft ingehouden.
9. De belastingdienst vindt dat de definitieve aanslag (zie onder 6) juist is.
10. Eiser en de belastingdienst zijn het erover eens dat eiser in 2020 het inkomen had dat in de tabel onder 5 is opgenomen.
11. Loonheffing is de verzamelnaam van de belasting en premies die op het brutoloon worden ingehouden. Op het moment dat loon wordt uitbetaald, moet de werkgever die loonheffingen inhouden. Die betaalt de werkgever aan de belastingdienst. De belastingdienst brengt die loonheffing weer in mindering op de inkomstenbelasting van de werknemer. Op de loonheffing kan de loonheffingskorting van toepassing zijn. Daardoor betalen werknemers minder belasting over hun loon. Omdat de meeste werknemers slechts één werkgever hebben, zal die de loonheffingskorting toepassen. De loonheffingskorting mag maar één keer worden toegepast. Bij eiser is de loonheffingskorting twee keer toegepast. Eén keer op zijn loon van de werkgever en één keer op zijn AOW-uitkering van de [verzekeringsinstelling]. Dat mag niet. Er is dan teveel loonheffingskorting toegepast. Eiser heeft als gevolg daarvan te weinig loonheffing betaald. Dat betekent dat eiser meer geld heeft gekregen dan waar hij recht op had. Dit wordt door de belastingdienst in de inkomstenbelasting teruggedraaid. Daarom moet eiser bij de definitieve aanslag een bedrag terugbetalen. Volgens de rechtbank heeft de belastingdienst dat bedrag goed berekend.
12. Eiser heeft ook geklaagd dat de werkgever in 2020 te weinig loonheffing heeft ingehouden. Dat klopt niet. Door de werkgever is in 2020 wel minder ingehouden dan het jaar daarvoor, maar dat komt omdat eiser de AOW-leeftijd heeft bereikt. Op dat moment wordt de loonbelasting anders berekend dan in de jaren daarvoor. Er is een andere loonbelastingtabel van toepassing. Op grond van die andere loonbelastingtabel hoefde de werkgever in 2020 minder loonheffing in te houden. Ook in zoverre heeft de belastingdienst de belasting die eiser moet betalen goed berekend.
13. Over de in rekening gebrachte belastingrente is het niet gegaan. De rechtbank heeft daar toch naar gekeken. Daaruit blijkt dat deze juist is vastgesteld.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard. Eiser krijgt dus geen gelijk.
15. Eiser krijgt geen vergoeding voor proceskosten. Daarom had hij ook niet gevraagd. Omdat hij ongelijk heeft gekregen, krijgt hij het griffiegeld ook niet terug.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Emden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).