ECLI:NL:RBDHA:2023:11301

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
NL23.21047
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van terugkeerbesluit, inreisverbod en maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 27 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Luijendijk, heeft beroep aangetekend tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod, alsook tegen de maatregel van bewaring die hem is opgelegd. De rechtbank behandelt de beroepen in het kader van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij eiser stelt dat hem een termijn van 28 dagen voor vertrek had moeten worden gegeven en dat hij terug wil keren naar Albanië. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris rechtmatig heeft gehandeld door de maatregel van bewaring en het inreisverbod op te leggen, gezien het risico op onttrekking aan het toezicht. Eiser heeft in het verleden al meerdere keren een terugkeerbesluit ontvangen en is met een valse Schengen-inreisstempel de EU binnengekomen, wat de beslissing van de staatssecretaris ondersteunt. De rechtbank wijst ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding is voor proceskostenveroordeling. De beroepen worden ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigt dat het inreisverbod, het terugkeerbesluit en de maatregel van bewaring in stand blijven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.20438 en NL23.21047

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Luijendijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 13 juli 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar heeft opgelegd (zaaknummer: NL23.21047), en het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 13 juli 2023, waarin de staatssecretaris de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd (zaaknummer: NL23.20438). Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 25 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris aan eiser het terugkeerbesluit, inreisverbod en de maatregel van bewaring mocht opleggen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De beroepen zijn ongegrond. Het opleggen van het terugkeerbesluit, het inreisverbod en de maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Mocht de staatssecretaris eiser een vertrektermijn onthouden?
4. Eiser voert aan dat hem een termijn van 28 dagen voor vertrek had moeten worden gegeven, omdat er geen sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht. Dit blijkt volgens eiser namelijk niet uit de zware en lichte gronden.
4.1.
De staatssecretaris kan een vreemdeling in een terugkeerbesluit een vertrektermijn onthouden als het risico bestaat dat deze vreemdeling zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. [1] Een dergelijk risico doet zich voor als zich tenminste twee gronden voor een inbewaringstelling voordoen. [2] De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en de lichte gronden niet heeft betwist. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de feitelijke juistheid en de motivering van de gronden. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris eiser een vertrektermijn mocht onthouden vanwege risico op onttrekking aan het toezicht. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Had de staatssecretaris van het opleggen van een inreisverbod moeten afzien?
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris van het opleggen van het inreisverbod had moeten afzien, omdat hij terug wil keren naar Albanië.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. Zoals hiervoor is overwogen, mocht de staatssecretaris eiser een vertrektermijn onthouden. In dat geval is de staatssecretaris tevens gehouden om aan eiser een inreisverbod op te leggen. [3] De staatssecretaris kan daarvan om humanitaire of andere redenen afzien. [4] De staatssecretaris had van deze bevoegdheid geen gebruik hoeven maken. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat ondanks dat eiser te kennen geeft dat hij terug wil naar Albanië, het risico op onttrekking te groot is. Eiser heeft namelijk in zowel Duitsland als Frankrijk eerder een terugkeerbesluit ontvangen en is nu opnieuw de Europese Unie ingereisd, maar deze keer met een valse Schengen-inreisstempel. De staatssecretaris stelt terecht dat eiser weet dat hij hier niet mag zijn, maar telkens toch weer terug komt.
Had de staatssecretaris op grond van artikel 59, derde lid, van de Vw 2000 van oplegging van de maatregel van bewaring moeten afzien?
6. Eiser stelt dat de maatregel van bewaring niet aan hem opgelegd had mogen worden, omdat hij te kennen heeft gegeven dat hij Nederland wilde verlaten en dat voor hem daartoe de mogelijkheid bestond, zoals bedoeld in artikel 59, derde lid, Vw 2000. Eiser stelt dat hij terug wil gaan naar zijn vrouw en kinderen in Albanië en dat dat voor hem hiertoe de mogelijkheid bestaat, omdat hij €185,- in bezit heeft waarmee hij terug kan keren.
6.1.
Dit betoog slaagt niet. Hoewel eiser in het proces-verbaal van gehoor bij de bewaring van 13 juli 2023 heeft verklaard dat hij terug wil naar Albanië, duiden de reisplannen van eiser naar zijn familie in Duitsland daar niet op. Eiser heeft daarnaast zelf op pagina 7 van eerdergenoemd proces-verbaal verklaard dat terugkeer niet mogelijk is, omdat hij eerst nog langs de ambassade moest voor een reisdocument. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat er geen gelegenheid voor eiser bestond om zelfstandig terug te keren naar Albanië. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
7. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden van dit inreisverbod, het terugkeerbesluit en deze maatregel niet is voldaan. [5]

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn ongegrond. Dit betekent dat het inreisverbod, het terugkeerbesluit en de maatregel van bewaring in stand blijven. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Dat volgt uit artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000..
2.Dat volgt uit artikel 6.1 en artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Dat staat in artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
4.Dat volgt uit artikel 66a, achtste lid, van de Vw 2000.
5.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.