ECLI:NL:RBDHA:2023:11384

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
NL22.24034
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen inreisverbod van twee jaar opgelegd aan Iraakse eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een inreisverbod dat aan een Iraakse eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het inreisverbod, dat voor de duur van twee jaar was vastgesteld, was gebaseerd op artikel 66a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de eiser niet binnen de gestelde termijn Nederland had verlaten. De eiser had eerder een asielaanvraag ingediend, die op 30 juli 2021 was afgewezen, en het beroep tegen deze afwijzing was op 29 april 2022 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2023 behandeld, maar de eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft de argumenten van de eiser beoordeeld, waaronder de claim dat het inreisverbod onzorgvuldig was opgelegd en dat er geen zorgvuldige belangenafweging had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had toegelicht dat het besluit en het proces-verbaal van 23 november 2022 in samenhang moesten worden bezien. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging had betrokken en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het opleggen van het inreisverbod zouden rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24034

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R. S. Helmus).

Inleiding

1. Bij het bestreden besluit van 23 november 2022 heeft de staatssecretaris aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich voorafgaand aan de zitting afgemeld. De staatssecretaris is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser stelt van Iraakse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1999.
De asielaanvraag van eiser is op 30 juli 2021 afgewezen. Het beroep tegen dit besluit is op 29 april 2022 ongegrond verklaard door rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg. [1] Bij besluit van 24 juni 2022 is aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd. Op 8 november 2022 is eiser aangehouden door de politie. Op 23 november 2022 is hij opnieuw aangehouden. De staatssecretaris heeft op 23 november 2022 aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd zoals bedoeld in artikel 66a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), op grond van het eerste lid, onder b, omdat eiser niet uit eigen beweging binnen de gestelde termijn Nederland, het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland onmiddellijk heeft verlaten.
3. Eiser wordt vanwege betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om het griffierecht te betalen.
Zorgvuldigheid
4. Eiser voert ten derde aan dat het inreisverbod onzorgvuldig is opgelegd. Het inreisverbod en het proces-verbaal zijn summier gemotiveerd. Tijdens het verhoor zijn weinig vragen gesteld en is niet doorgevraagd.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt de beroepsgrond niet. Het inreisverbod is opgelegd op grond van artikel 66a, eerste lid, onder b, van de Vw 2000. Op grond van artikel 6.5a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) bedraagt de duur van het inreisverbod ten hoogste twee jaren. Het gaat hier om een licht inreisverbod en de Vreemdelingencirculaire 2000 (A) is van belang. Hierin staat Model M107-B, dat is bedoeld voor een inreisverbod als bedoeld in artikel 66a, eerste en tweede lid, van de Vw 2000. Dit model is gevolgd voor het inreisverbod. De staatssecretaris heeft in beroep voldoende toegelicht dat het besluit en het proces-verbaal van 23 november 2022 in samenhang moeten worden bezien. Uit dit proces-verbaal blijkt evenmin dat sprake is van onzorgvuldigheid.
Belangenafweging
5. Eiser voert ten eerste aan dat er geen zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Hij voert daartoe aan dat hij met het inreisverbod verder wordt beperkt dan noodzakelijk en hij als vluchteling in het land van herkomst niet veilig is, dan wel dat het niet mogelijk is voor hem om terug te keren naar zijn land van herkomst. Eiser voert daartoe aan dat hij geen familie of kennissen heeft waar hij terecht kan.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt de beroepsgrond niet. De staatssecretaris heeft ter zitting voldoende toegelicht dat voorafgaand aan het opleggen van het inreisverbod een gesprek is gevoerd met eiser en eiser daarbij nadrukkelijk in de gelegenheid is gesteld bijzondere omstandigheden naar voren te brengen. Dit proces-verbaal van 23 november 2022 is kort voor de zitting nog aan het dossier toegevoegd, terwijl stukken tot uiterlijk tien dagen voor de zitting kunnen worden ingediend. Het proces-verbaal van 23 november 2022 zal de rechtbank bij de beoordeling betrekken, omdat uit de beroepsgronden blijkt dat het proces-verbaal bekend is bij de gemachtigde van eiser en het alleen nog in het dossier ontbrak. Uit dit proces-verbaal van het gehoor valt af te leiden dat aan eiser is gevraagd of er nog bijzondere omstandigheden zijn waardoor zou moeten worden afgezien van het opleggen van een inreisverbod. Eiser geeft vervolgens aan dat die er niet zijn. Verder volgt uit het proces-verbaal dat eisers relatie met zijn vriendin uit [plaats] inmiddels voorbij is. Eiser doet verder geen nadrukkelijk beroep op zijn privé omstandigheden. De staatssecretaris heeft verder toegelicht dat het proces-verbaal in samenhang moet worden bezien met het besluit en uit het proces-verbaal geen bijzondere omstandigheden volgen op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat van het opleggen van een inreisverbod moet worden afgezien. De staatssecretaris heeft naar het oordeel van de rechtbank alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging betrokken.
Evenredigheid
6. Eiser voert ten tweede aan dat er geen evenredigheidstoets heeft plaatsgevonden op grond van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het besluit heeft overdreven nadelige gevolgen voor eiser, omdat hij als vluchteling nergens heen kan. Eiser is voornemens een nieuwe asielaanvraag in te dienen, maar is bang dat hij weggestuurd wordt.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt de beroepsgrond niet. Ter zitting heeft de staatssecretaris voldoende toegelicht dat de staatssecretaris voorafgaand aan het opleggen van het inreisverbod onderzoek moet doen naar relevante feiten en omstandigheden en moet afwegen of dit van zodanig gewicht is dat overwogen moet worden dat afgezien moet worden van het opleggen van het inreisverbod. Dit onderzoek is in dit geval uitgevoerd door het gehoor dat heeft plaatsgevonden, zoals blijkt uit het proces-verbaal van 23 november 2022. Verder staan er geen bijzondere omstandigheden in het dossier vermeldt. Eiser heeft verder niet uitgelegd waarom het besluit zulke nadelige gevolgen oplevert voor hem. De omstandigheden die eiser benoemt zijn inherent aan het feit dat zijn asielaanvraag is afgewezen en vervolgens een terugkeerbesluit en inreisverbod zijn opgelegd. De afwijzing van de eerste asielaanvraag staat in rechte vast en de rechtbank gaat daarom in deze procedure uit van de rechtmatigheid van dat besluit. Indien eiser meent dat de staatssecretaris hem als vluchteling moet aanmerken, in weerwil van de eerdere procedure, dan zal eiser daartoe een nieuwe aanvraag bij de staatssecretaris moeten indienen.
7. De beroepsgrond van eiser dat het inreisverbod in strijd is met artikel 31, tweede lid, van het Vluchtelingenverdrag slaagt niet, omdat eiser geen vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Het asielrelaas is beoordeeld en de asielaanvraag is afgewezen. Deze afwijzing staat in rechte vast.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Voors, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten