ECLI:NL:RBDHA:2023:11618

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
AWB 22/6734
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding kosten contra-expertise in asielprocedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 31 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) beoordeeld. Eiser had op 28 september 2022 een verzoek ingediend voor toestemming om kosten te maken voor een contra-expertise ten behoeve van documentenonderzoek, maar het COa heeft dit verzoek op 13 oktober 2022 afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar het COa heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de kosten voor de gewenste contra-expertise niet als noodzakelijke kosten kunnen worden beschouwd volgens artikel 17 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005).

De rechtbank heeft op 4 juli 2023 de zaak behandeld, maar partijen hebben zich voorafgaand aan de zitting afgemeld. In de uitspraak wordt uiteengezet dat het COa beoordelingsruimte heeft bij de toepassing van de Rva 2005 en dat het aan hen is om te bepalen of de kosten noodzakelijk zijn. De rechtbank concludeert dat het COa zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat de kosten voor de contra-expertise geen noodzakelijke kosten zijn. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat de expert over de benodigde forensisch-technische expertise beschikt.

De rechtbank wijst erop dat de beoordeling van het COa terughoudend moet worden getoetst, maar dat de rechtbank wel moet toetsen of de besluitvorming voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid en kenbaarheid. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter H.J. Klein Egelink, in aanwezigheid van griffier B. Voors, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/6734

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. I. Petkovski),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COa.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 13 oktober 2022, waarin het COa het verzoek van eiser van 28 september 2022 voor toestemming voor het maken van kosten in verband met het laten verrichten van een contra-expertise ten behoeve van documentenonderzoek, heeft afgewezen.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich voorafgaand aan de zitting afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het verzoek van eiser voor toestemming voor het maken van kosten voor een contra-expertise in de asielprocedure. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Bij uitspraak van 16 februari 2023 is het beroep van eiser tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld. Bij uitspraak van 5 april 2023 heeft de rechtbank het verzet gegrond verklaard. Het beroep van eiser in de asielprocedure is op 25 oktober 2022 ongegrond verklaard. [1]
5. Het COa stelt zich op het standpunt dat de kosten voor het laten verrichten van de door eiser gewenste contra-expertise documentenonderzoek door de heer [expert] van het [bedrijf] te [plaats] niet als noodzakelijke kosten in de zin van artikel 17 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) kunnen worden beschouwd en daarom wijst het COa het verzoek af. Niet is gebleken dat de in te schakelen expert geschikt is om een tegenonderzoek te laten verrichten.
6. In artikel 17, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers (Rva 2005) staat dat een asielzoeker een vergoeding kan ontvangen voor buitengewone kosten, zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, van de Rva 2005, die hij heeft gemaakt.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, van de Rva 2005 omvat de opvang in een opvangvoorziening in elk geval de betaling van buitengewone kosten.
Het tweede lid van artikel 17 van de Rva 2005 bepaalt dat buitengewone kosten noodzakelijke kosten zijn die vanwege hun aard of hoogte in redelijkheid niet geacht kunnen worden door de asielzoeker zelf te worden betaald. Het vierde lid van artikel 17 van de Rva 2005 bepaalt dat een asielzoeker aanspraak heeft op vergoeding van buitengewone kosten in geval het noodzakelijke kosten betreft en in die kosten niet op andere wijze kan worden voorzien.
6.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [2] komt het COa bij de toepassing van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Rva 2005 beoordelingsruimte toe, waarvan de invulling tot zijn verantwoordelijkheid behoort. Het is aan het COa om te beoordelen of de kosten waarvoor vergoeding wordt gevraagd noodzakelijk zijn en naar aard en omvang in redelijkheid niet kunnen worden geacht door de asielzoeker zelf te worden betaald. Het staat het COa vrij, gezien zijn beperkte financiële middelen, rekening te houden met de aard en omvang van de kosten. De rechtbank dient de beoordeling van het COa terughoudend te toetsen. Deze terughoudende toetsing laat onverlet dat de rechtbank vol moet toetsen of de besluitvorming over de vraag of sprake is van noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Rva 2005 voldoet aan het recht, onder meer wat betreft de zorgvuldigheid en de kenbaarheid van de motivering.
Verder dient het COa te beoordelen of de opsteller beschikt over de voor documentenonderzoek vereiste deskundigheid, omdat de contra-expertise daadwerkelijk moet kunnen bijdragen aan het onderzoek in de asielzaak van de vreemdeling. Verwezen wordt naar de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 28 juli 2016. Daar komt bij dat een opsteller van een contra-expertise waarmee een vreemdeling de uitkomsten van een documentenonderzoek door Bureau documenten wil bestrijden, moet beschikken over een specifieke deskundigheid die hem in staat stelt om te beoordelen of een document authentiek dan wel vals of vervalst is. [3]
6.2.
De rechtbank overweegt dat uit het voorgaande volgt dat het aan het COa is om te beoordelen of de kosten waarvoor vergoeding wordt gevraagd noodzakelijk zijn en, in het verlengde hiervan, of de beoogde contra-expert voldoende gekwalificeerd is.
Documentenonderzoek
7. Eiser voert ten eerste aan dat uit de Rva 2005 niet volgt dat er sprake moet zijn van een documentenonderzoek bestaande uit technisch en tactisch onderzoek en ook niet dat voor een volwaardig tegenonderzoek een dergelijk onderzoek een vereiste is. Het COa heeft ook niet gemotiveerd dat dit essentieel is. Verder doet eiser een beroep op een uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2010. [4]
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt de beroepsgrond niet. Zoals uit overweging 6.1. volgt komt aan het COa bij toepassing van de Rva 2005 beoordelingsruimte toe waarvan de invulling tot zijn verantwoordelijkheid behoort. Het oordeel van het COa, dat een documentenonderzoek een technische en tactische beoordeling is waarbij het document wordt vergeleken met een brondocument waarvan zeker is dat dit echt is en aan de hand van dit brondocument wordt vastgesteld of vervalsingstechnieken zijn toegepast, wordt onderschreven door de Afdeling, zoals eveneens volgt uit hetgeen onder 6.1. is overwogen. Dit volgt ook uit de uitspraak van de Afdeling waar eiser zelf naar verwijst. Verder volgt uit deze rechtspraak dat het COa al langere tijd de vereisten hanteert dat de expert dient te beschikken over forensisch technische vaardigheden, waarmee de expert een document op echtheid en authenticiteit kan onderzoeken.
Noodzakelijkheid kosten in de zin van artikel 17, tweede lid, van de Rva 2005
8. Eiser voert ten tweede aan dat hij met het (/de) stuk(ken) aannemelijk heeft gemaakt dat de expert wel degelijk over de vereiste deskundigheid beschikt om te beoordelen of de door de vreemdeling overlegde documenten authentiek zijn. De kosten zijn dan ook ten onrechte niet aangemerkt als noodzakelijk in de zin van artikel 17, tweede lid, Rva 2005.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het COA zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat de kosten voor de contra-expertise geen noodzakelijke kosten zijn in de zin van artikel 17, tweede lid, van de Rva 2005. Het COa stelt zich in redelijkheid op het standpunt dat met het (/de) overgelegde stuk(ken) niet is aangetoond dat de expert beschikt over de benodigde forensisch-technische expertise en vaardigheden en ook niet dat de expert beschikt over betrouwbaar bronnenmateriaal. Uit het CV van de expert dat is overgelegd blijkt dat de expert ‘document authentication services’ verleend, maar niet dat dit iets te maken heeft met een contra-expertise documentenonderzoek of een gedegen onderzoek naar documenten. Verder blijkt uit het CV dat de expert handschriftenonderzoek verricht en dat hij lid is van ‘National Handwriting association’ en ‘britisch institute of graphologists’. Hieruit blijkt evenmin dat de expert technisch en tactisch onderzoek kan verrichten. De opleidingen hebben verder betrekking op politiek en religie en hieruit volgt dan ook niet dat de expert een forensisch-technische achtergrond heeft. De rechtbank kan dit volgen. Het COa heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stelen dat de expert, mede gelet op het CV, geen forensisch-technische achtergrond heeft en dat niet overtuigend is aangetoond dat hij een technisch en tactisch onderzoek kan doen. Wat uit het CV volgt, is onvoldoende om te concluderen dat de expert technisch en tactisch onderzoek kan verrichten. Nu niet is aangetoond dat de expert niet voldoet aan de gestelde vereisten, is het niet nodig dat de expert aantoont dat hij beschikt over de benodigde referentiemateriaal. De beroepsgrond slaagt niet.
Overige beroepsgronden
9. Het beroep van eiser op het evenredigheidsbeginsel en vertrouwensbeginsel slagen evenmin. Deze beroepsgronden zijn niet nader geconcretiseerd en slagen derhalve al niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Voors, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL22.18986 (niet gepubliceerd).
2.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van 28 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2169 en meer recent van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:800.
3.Zie een uitspraak van 19 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1232.