ECLI:NL:RBDHA:2023:11645

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.20147
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublinprocedure en asielaanvraag van Turkse eiser in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een Turkse eiser. De eiser had op 13 maart 2023 in Nederland een asielaanvraag ingediend, maar de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. Dit gebeurde op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien de eiser eerder in Duitsland een verzoek om internationale bescherming had ingediend. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Duitsland had ingestemd met de terugname van de eiser. De rechtbank overwoog dat de intenties van de eiser om naar Nederland te reizen niet relevant zijn voor de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat. Bovendien werd de stelling van de eiser dat hij in Duitsland gediscrimineerd was, niet aannemelijk geacht. De rechtbank concludeerde dat er geen reëel risico was op onmenselijke behandeling bij overdracht aan Duitsland, en dat de Duitse autoriteiten hun internationale verplichtingen zullen nakomen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser kennelijk ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20147

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.K. Westerhof),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Verweerder heeft eiser ervan in kennis gesteld dat hij aan de autoriteiten van Duitsland zal worden overgedragen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak zonder zitting, omdat het beroep kennelijk ongegrond is. Daartoe overweegt zij als volgt.
2. Eiser bezit de Turkse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1992. Hij heeft zijn asielaanvraag in Nederland op 13 maart 2023 ingediend. Op 21 juni 2023 heeft verweerder hierover een voornemen gestuurd, waar eiser op 2 juli 2023 op heeft gereageerd middels een zienswijze.
3. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 28 december 2021 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Eiser heeft verklaard dat dit verzoek is afgewezen. Daarom heeft Nederland de autoriteiten van Duitsland verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening). De autoriteiten van Duitsland hebben op 27 april 2023 met het terugnameverzoek ingestemd.
4. Verweerder heeft eisers asielaanvraag met toepassing van artikel 30, eerste lid, van de Vw niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In hetgeen eiser heeft aangevoerd heeft verweerder geen reden gezien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
5. Eiser voert aan dat verweerder zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moet nemen. Daartoe stelt eiser dat hij als doel had om door te reizen naar Nederland en niet de intentie had om in Duitsland asiel aan te vragen. Hij moest dit doen omdat hij werd aangehouden. Verder stelt eiser dat hij in Duitsland is gediscrimineerd door zowel de overheid als door de bevolking. Hij was niet in staat te klagen hierover omdat hij de taal niet machtig was.
5.1.
In hetgeen eiser heeft aangevoerd heeft verweerder in redelijkheid geen aanleiding gezien om met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening eisers asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de intenties van eiser geen rol spelen bij het vaststellen van de verantwoordelijke lidstaat. Vaststaat dat eiser een asielaanvraag heeft ingediend in Duitsland. Dat eiser deze aanvraag ‘moest’ (gedwongen) doen omdat hij werd aangehouden acht de rechtbank niet aannemelijk gemaakt.
Ten aanzien van de stelling van eiser dat hij gediscrimineerd werd heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser bij voorkomende problemen hoort te klagen bij de desbetreffende autoriteiten en niet is gebleken dat die mogelijkheid voor hem niet bestaat. Tevens kan de rechtbank de stelling van eiser dat hij door een taalbarrière niet in staat is te klagen bij de Duitse autoriteiten niet volgen. Het is gebruikelijk in vreemdelingenprocedures dat verklaringen van vreemdelingen worden vertaald door een (beëdigd) tolk. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze mogelijkheid in Duitsland niet bestaat.
Concluderend is het niet aannemelijk dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet zal nakomen en dat eiser daardoor bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een onmenselijke behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Duitsland is ermee akkoord gegaan om eiser terug te nemen. Daarmee heeft dat land gegarandeerd eisers asielaanvraag in behandeling te nemen en daarbij de Europese richtlijnen op het gebied van migratierecht te respecteren.
6. Eiser betoogt verder dat de Duitse autoriteiten hem zullen uitzetten naar Turkije omdat zijn asielverzoek in Duitsland is afgewezen.
6.1.
Gelet op het doel en de strekking van de Dublinprocedure om secundaire vreemdelingenstromen te voorkomen, is het in de eerste plaats aan de Duitse rechter om zich in het licht van de mensenrechtensituatie in Turkije een oordeel te vormen over de genomen asielbesluiten in Duitsland (vergelijk het arrest van het Europees Hof van Justitie van 2 april 2019, H. en R., ECLI:EU:C:2019:280, punt 77). Dat eiser, indien hij uitgeprocedeerd is in Duitsland, Duitsland zal moeten verlaten en zal worden uitgezet naar Turkije, is geen reden om af te zien van de overdracht aan Duitsland.
7. De stelling van eiser dat verweerder in het bestreden besluit de geloofwaardigheid van het zijn relaas niet heeft beoordeeld aan de hand van de Werkinstructie 2014/10 kan de rechtbank niet volgen. Deze werkinstructie ziet op de inhoudelijke beoordeling van een asielrelaas en niet op de beoordeling die plaatsvindt in het kader van een Dublin-procedure. Anders dan eiser kennelijk meent, is de rechtbank van oordeel dat verweerder kenbaar heeft gemotiveerd en inzicht heeft gegeven in de weging die tot het bestreden besluit heeft geleid.
8. Het beroep is kennelijk ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier.
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: