ECLI:NL:RBDHA:2023:11699

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2023
Publicatiedatum
4 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.20947
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring en belangenafweging in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 juli 2023 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was op 13 mei 2023 opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en het onderzoek op 27 juli 2023 gesloten.

Eiser, geboren op 24 december 2000, stelt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat verweerder geen inhoudelijke belangenafweging heeft gemaakt en geen lichter middel heeft toegepast. Eiser heeft medische en psychische klachten die verergeren door het detentiecentrum, en hij betwist dat er zicht is op uitzetting. De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring nog geen zes maanden duurt, waardoor verweerder niet verplicht is om een belangenafweging te maken. De rechtbank concludeert dat de maatregel rechtmatig is en dat er geen reden is om te twijfelen aan de gronden voor de bewaring.

De rechtbank wijst het beroep van eiser ongegrond en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank oordeelt dat verweerder voortvarend handelt in de procedure en dat eiser niet heeft aangetoond dat uitzetting naar Marokko niet binnen afzienbare termijn mogelijk is. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20947

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 13 mei 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft daarop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten op 27 juli 2023.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op 24 december 2000 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 13 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8792. volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek, 7 juni 2023, de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser stelt dat verweerder geen inhoudelijke individuele belangenafweging heeft gemaakt inzake het voortduren van de bewaring. In de voortgangsrapportage is opgenomen dat de belangenafweging ‘niet van toepassing’ is. Er is dan volgens eiser ook geen deugdelijke motivering gegeven is door verweerder. Ook is daardoor ten onrechte geen lichter middel toegepast. Eiser heeft medische en psychische klachten, die verergeren door het strikte bewaringsregime in het detentiecentrum. Eiser stelt dat hij geen behandeling krijgt voor deze klachten. Verder is eiser van mening dat geen sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Verweerder heeft de LP [2] -aanvraag ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten, terwijl eiser heeft verklaard de Algerijnse nationaliteit te hebben. Daardoor handelt verweerder onvoldoende voortvarend volgens eiser. De Marokkaanse autoriteiten hebben ook niet gereageerd op de LP-aanvraag. De maatregel van bewaring en de ingediende LP-aanvraag dienen dan ook geen enkel doel, nu de aanvraag bij de verkeerde autoriteiten is gedaan. Eiser meent dat het voortduren van de bewaring onrechtmatig is en in strijd met onder meer artikel 15, tweede lid en onder b, van de Terugkeerrichtlijn [3] , artikel 5 van het EVRM [4] en artikel 4 van het Handvest. [5]
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De maatregel van bewaring duurt nog geen zes maanden, wat maakt dat verweerder niet gehouden is om een belangenafweging te maken bij het voortduren van de maatregel. In de voortgangsrapportage is dan ook terecht opgenomen dat de belangenafweging niet van toepassing is.
6. Het is de rechtbank niet gebleken dat de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden, en het daaruit volgende risico op onttrekking aan het toezicht, niet meer van toepassing zijn op eiser. Voor zover eiser medische klachten heeft, geldt dat hij toegang heeft tot medische zorg in het detentiecentrum. Daargelaten dat eiser niet heeft onderbouwd dat medische behandeling hem geweigerd wordt dan wel niet (voor hem) beschikbaar is, kan de bewaringsrechter volgens de Afdeling [6] niet oordelen over de wijze waarop feitelijk uitvoering wordt gegeven aan het regime binnen het detentiecentrum waar de vreemdeling in bewaring is gesteld. [7] Daarvoor staan andere rechtsmiddelen open. De rechtbank ziet geen reden om in deze zaak tot een ander oordeel te komen. Eiser heeft verder geen omstandigheden aangevoerd die de bewaring onevenredig bezwarend maken. Gelet op het onttrekkingsrisico heeft verweerder ook terecht geen lichter middel toegepast.
7. Bij uitspraak van 13 juni 2023 heeft deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat verweerder in het geval van eiser terecht uitgaat van de Marokkaanse nationaliteit en het aan eiser is om de Algerijnse nationaliteit aan te tonen. De rechtbank ziet geen aanleiding om hierover nu anders te oordelen. Ook is niet gebleken van enige pogingen van eiser om de volgens hem juiste nationaliteit aan te tonen. Dit maakt dat de LP-aanvraag ook terecht is ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voortvarend te werk gaat met dit traject. Verweerder rappelleert op frequente basis over de LP-aanvraag bij de Marokkaanse autoriteiten en voert regelmatig vertrekgesprekken met eiser. Eiser heeft verder niet onderbouwd waarom uitzetting naar Marokko in het algemeen, of voor hem in het bijzonder, niet binnen afzienbare termijn mogelijk is.
8. Tot slot leidt ook de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. [8]
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Laissez-passer.
3.Richtlijn 2008/115/EG.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 in de gevoegde zaken C-704/20 en C-39/21 en - in aansluiting hierop - ook de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.