ECLI:NL:RBDHA:2023:11779

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.6472
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. P.M.W. Jans, dat op 6 februari 2023 is genomen met betrekking tot het verblijfsrecht in Nederland. Dit besluit werd op 6 juli 2023 ingetrokken. Eiser heeft op 7 juli 2023 de rechtbank geïnformeerd dat hij het beroep handhaaft, met de focus op het niet tijdig beslissen door verweerder. De rechtbank heeft verweerder op 10 juli 2023 gevraagd om een termijn voor het nieuwe besluit, waarop verweerder op 24 juli 2023 aangaf acht weken nodig te hebben.

De rechtbank heeft vastgesteld dat, omdat verweerder het eerdere besluit heeft ingetrokken, eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen dat besluit. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft ook overwogen dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene een ingebrekestelling moet indienen. In dit geval was de beslistermijn voor het ingetrokken besluit al verstreken, waardoor de ingebrekestelling van 15 april 2022 weer van toepassing is.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft recht op een proceskostenvergoeding van € 418,50, die door verweerder moet worden betaald. De uitspraak is openbaar gemaakt op 28 juli 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.6472
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V nummer] (gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. P.M.W. Jans).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend tegen het besluit van verweerder van 6 februari 2023 voor verblijfsrecht in Nederland.
Verweerder heeft dit besluit ingetrokken op 6 juli 2023.
Eiser heeft de rechtbank bij brief van 7 juli 2023 laten weten dat hij het besluit (de rechtbank neemt aan dat hij daarmee bedoelt: het beroep) handhaaft met oog op de verstreken beslistermijn. Hij wenst dit beroep te zijn gericht tegen het feit dat verweerder niet op tijd heeft beslist. Eiser verzoekt het beroep voor zover het is gericht tegen het niet tijdig beslissen gegrond te verklaren en verweerder een termijn van twee weken te geven op straffe van een dwangsom en verweerder te veroordelen in de kosten.
De rechtbank heeft op 10 juli 2023 verweerder gevraagd om een termijn te geven wanneer het nieuwe besluit verwacht kan worden.
Verweerder heeft op 24 juli 2023 medegedeeld dat hij een termijn van acht weken nodig heeft hebben om een nieuw besluit te kunnen nemen.

Overwegingen

1. Eiser heeft in zijn brief van 7 juli 2023 de rechtbank bericht dat gelet op de intrekking van het besluit hij er van uitgaat dat de zitting niet doorgaat en dat hij zonder nader bericht niet zal verschijnen. De rechtbank heeft daarop aan partijen bevestigd dat de zitting van 11 juli 2023 niet doorgaat. Omdat eiser noch verweerder alsnog hebben gevraagd om een zitting, neemt de rechtbank aan dat partijen een zitting niet nodig vinden. De rechtbank heeft daarom het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
Heeft eiser nog procesbelang bij het beroep tegen het besluit van 6 februari 2023?
2. Omdat verweerder het asielbesluit van 6 februari 2023 heeft ingetrokken, heeft eiser geen belang meer bij een beoordeling van het beroep dat is gericht tegen dat besluit. Door die intrekking kan eiser immers niet bereiken dat de rechtbank beoordeelt of verweerder de zijn aanvraag om een asielvergunning heeft mogen afwijzen. Eiser heeft dus geen procesbelang en het beroep is daarom in zoverre niet-ontvankelijk.
Is het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ontvankelijk?
3. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
4. Toen verweerder zijn besluit van 6 februari 2023 introk, was de voor dat besluit geldende beslistermijn al voorbij. De ingebrekestelling van 15 april 2022 doet onder deze omstandigheden weer opgeld.
5. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven. Verweerder heeft medegedeeld dat het beslisproces een termijn van acht weken nodig heeft om een besluit te kunnen nemen. De rechtbank neemt daarom aan dat een beslistermijn van twee weken te kort is en dat er sprake is van een bijzonder geval. De rechtbank verleent verweerder daarom een termijn van acht weken na de datum van deze uitspraak, maar koppelt hieraan wel een dwangsom
6. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
7. Het beroep is kennelijk gegrond.
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op voor het indienen van het beroepschrift, bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 418,50,-. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 6 februari 2023 niet- ontvankelijk;
  • verklaart het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
28 juli 2023

Documentcode: [Documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.