Beoordeling door de rechtbank
3. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Libanese nationaliteit.
4. Op 6 juni 2022 heeft eiser in Nederland zijn eerste asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft die asielaanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw, omdat is vastgesteld dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Gebleken was namelijk dat aan eiser een visum was verleend door de Spaanse autoriteiten, geldig van 5 november 2022 tot 17 februari 2023. Verweerder heeft de Spaanse autoriteiten op 5 augustus 2022 verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 12, eerste lid, van de Dublinverordening. De Spaanse autoriteiten hebben dat verzoek op 19 augustus 2022 geaccepteerd. Feitelijke overdracht heeft niet plaatsgevonden.
5. Eiser heeft tegen de afwijzing van zijn eerste asielaanvraag beroep ingesteld bij deze rechtbank en deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, heeft dat beroepmet de uitspraak van 14 februari 2023 ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter van de Afdelingheeft die uitspraak op 3 maart 2023 bevestigd, het hoger beroep ongegrond verklaard en de gevraagde voorlopige voorziening afgewezen.Voorafgaand aan die uitspraak heeft de voorzieningenrechter op 15 februari 2023 bij wijze van voorlopige voorziening de ordemaatregel getroffendat de aangekondigde overdracht van eiser op 16 februari 2023 achterwege blijft, alleen al omdat de hogerberoepstermijn nog niet was verstreken. In die uitspraak staat ook dat na het verstrijken van deze termijn uitspraak zal worden gedaan op het resterende deel van het verzoek.
6. Eiser heeft op 25 maart 2023 een nieuwe asielaanvraag ingediend. Met het bestreden besluit heeft verweerder deze asielaanvraag niet in behandeling genomen. Verweerder gaat in het bestreden besluit nog steeds uit van de verantwoordelijkheid van Spanje voor de asielaanvraag en baseert zich daarbij nog steeds op het claimakkoord van 19 augustus 2022.
Is de overdrachtstermijn verstreken?
7. Uit artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening volgt dat de vreemdeling uiterlijk binnen een termijn van zes maanden wordt overgedragen aan de verantwoordelijke lidstaat. Die termijn gaat lopen vanaf aanvaarding van de andere lidstaat om de vreemdeling over of terug te nemen óf vanaf de definitieve beslissing op het beroep wanneer dit overeenkomstig artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening schorsende werking heeft.
8. Partijen verschillen van standpunt of de overdrachtstermijn verstreken is. Eiser stelt dat de laatste dag waarop hij kon worden overgedragen aan Spanje 19 februari 2023 was, zes maanden na het claimakkoord van 19 augustus 2022. Eiser voelt zich daarin gesteund door het arrest E.N., S.S. en J.Y. van het HvJEUvan 30 maart 2023, punten 31 tot en met 34. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de overdrachtstermijn opnieuw is aangevangen op de dag na de uitspraak van de Afdeling op het hoger beroep van eiser in de eerste asielprocedure en dat de laatste dag van de overdrachtstermijn 3 september 2023 is. Verweerder is ervan uitgegaan dat de op 15 februari 2023 bij wijze van voorlopige voorziening getroffen ordemaatregel schorsende werking heeft gehad.
9. Eiser voert aan dat uit de punten 31 tot en met 34 van het arrest volgt dat alleen bij een in eerste aanleg toegewezen voorlopige voorziening een voorlopige voorziening hangende de hogerberoepsprocedure kan leiden tot verlenging van de overdrachtstermijn. In dit geval is er enkel in de hogerberoepsprocedure een voorlopige voorziening getroffen. Eiser stelt dat deze voorlopige voorziening de overdrachtstermijn niet heeft opgeschort en dat de overdrachtstermijn dus op 19 februari 2023 is verstreken.
10. Verweerder interpreteert het aangehaalde arrest anders. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit het arrest, punt 34, niet mag worden afgeleid dat een toegewezen voorlopige voorziening in eerste aanleg (hangende het beroep bij de rechtbank) vereist is voor opschortende werking van de overdrachtstermijn hangende het hoger beroep. Verweerder heeft in dat verband ook gewezen op artikel 7.3 van het Vbdat bepaalt dat een hangende beroep ingediend verzoek om voorlopige voorziening tot gevolg heeft dat de uitspraak op het beroep in Nederland mag worden afgewacht. Verweerder acht verder van belang dat het aangehaalde arrest gaat over een hoger beroep en verzoek om voorlopige voorziening die zijn ingediend door verweerder en niet door de vreemdeling.
11. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder.
12. Uit punten 33 en 34 van het arrest volgt dat een in hoger beroep door verweerder ingediend verzoek om voorlopige voorziening niet tot gevolg heeft dat de overdrachtstermijn wordt verlengd, als niet ook in eerste aanleg de uitvoerbaarheid van het overdrachtsbesluit is opgeschort. In deze zaak is het hoger beroep niet ingesteld door verweerder, maar door eiser. Bovendien was de uitvoerbaarheid van het overdrachtsbesluit opgeschort hangende het beroep in de eerste asielprocedure. Dat is niet het gevolg geweest van beleid van verweerder, zoals eiser ter zitting heeft betoogd, maar dat is voorgeschreven in artikel 7.3 van het Vb, een algemeen verbindend voorschrift.
De omstandigheid dat de rechtbank bij het beroep in eerste aanleg het verzoek om voorlopige voorziening heeft afgewezen, maakt dat niet anders. Het verzoek om voorlopige voorziening is op 14 februari 2023 afgewezen nadat de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Zolang het beroep bij de rechtbank liep, heeft het ingediende verzoek om voorlopig voorziening de uitvoerbaarheid van het overdrachtsbesluit opgeschort.
13. Eiser heeft na de uitspraak van 14 februari 2023 gebruik gemaakt van zijn recht om hoger beroep in te stellen en om hangende dat hoger beroep een verzoek om voorlopige voorziening in te dienen ter voorkoming van de overdracht. De voorzieningenrechter van de Afdeling heeft vervolgens op 15 februari 2023 bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat dat de aangekondigde overdracht op 16 februari 2023 achterwege blijft. Met de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 3 maart 2023 is het hoger beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening (voor het overige) afgewezen. Dat is de ‘definitieve beslissing op het beroep’ als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening. Artikel 29, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 27, derde lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening, verbindt daaraan het rechtsgevolg dat de overdrachtstermijn wordt verlengd tot zes maanden na de definitieve beslissing op het beroep. Uit punt 24 van het arrest blijkt dat de Uniewetgever heeft beoogd dat de overdrachtstermijn pas gaat lopen zodra de beslissing op een overdrachtsbesluit definitief is geworden, na uitputting van alle rechtsmiddelen in de betreffende lidstaat, mits de uitvoering van het overdrachtsbesluit is opgeschort op grond van artikel 27, derde of vierde lid, van de Dublinverordening. Daaraan is naar het oordeel van de rechtbank voldaan: eiser heeft alle rechtsmiddelen benut en de uitvoering van het overdrachtsbesluit is opgeschort.
14. Verweerder heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat de laatste dag van de uiterste overdrachtstermijn 3 september 2023 is (zes maanden na de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 3 maart 2023). Deze termijn is nog niet verstreken. Dat betekent dat verweerder terecht heeft aangenomen dat Spanje (nog steeds) verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Eisers beroepsgronden hierover treffen dus geen doel.
15. Eiser stelt zich op het standpunt dat overdracht aan Spanje vanwege zijn medische situatie strijd kan opleveren met artikel 4 van het Handvesten dat overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen. Eiser doet een beroep op het arrest C.K.Eiser stelt dat overdracht een reëel en bewezen risico oplevert van een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn medische situatie. Bij zijn asielaanvraag heeft hij een medische verklaring van arts A. van der Marel gevoegd, waarin melding is gemaakt van een mogelijke posttraumatische stressstoornis (PTSS) en een risico op reactieve suïcide bij uitzetting.
16. Uit het arrest C.K. volgt dat, wanneer bij de vreemdeling sprake is van een ernstige medische aandoening, verweerder niet kan volstaan door enkel te kijken naar de gevolgen van het fysieke vervoer van de vreemdeling van een lidstaat naar een andere, of naar eventuele systeemfouten in het zorgstelsel van de verantwoordelijke lidstaat. Verweerder dient ook rekening te houden met alle aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen die uit de overdacht kunnen voortvloeien.
17. Verweerder heeft voorafgaand aan het bestreden besluit onderzoek laten verrichten door het BMA.Verweerder heeft het BMA verzocht om een advies uit te brengen over de vraag of er sprake is van een situatie dat de overdracht zal leiden tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidssituatie, dan wel dat daarop een aanzienlijk risico bestaat. Het BMA op basis van dossieronderzoek door een arts geconcludeerd dat eiser kan worden overgedragen aan Spanje, mits:
eiser tijdens de reis wordt begeleid door en sociaal psychiatrisch verpleegkundige, en,
eiser direct na de reis fysiek wordt overgedragen aan een psychiater, op het vliegveld of in een psychiatrische instelling.
Het BMA heeft daarbij aanbevolen dat er ook een schriftelijke overdracht van medische gegevens plaatsvindt, dat eiser dus zijn medische gegevens meeneemt (bijvoorbeeld een ingevuld Europees Medisch Paspoort), om tijdens de reis de medicatie te continueren en om voldoende medicatie mee te nemen om de periode van de reis te overbruggen.
18. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij het voorbereiden van het bestreden besluit voldoende zorgvuldig te werk is gegaan. Er heeft een medisch onderzoek plaatsgevonden. Uit het advies van 9 juni 2023 blijkt dat de arts van het BMA heeft kennisgenomen van de medische verklaring van Van der Marel. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat het onderzoek van het BMA te beperkt gericht is geweest op de mogelijkheden van eiser om te reizen. Met het advies om eiser in Spanje, direct na de reis, fysiek over te dragen aan een psychiater, en om overdracht van medische gegevens en medicatie te laten plaatsvinden, is recht gedaan aan de voorwaarden uit het C.K.-arrest.
Uit vaste rechtspraak van de Afdelingvolgt dat eiser met objectieve gegevens de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen van een overdracht dient aan te tonen. Eiser is daarin niet geslaagd. Eiser heeft een reactie op het BMA-advies van arts Van der Marel overgelegd, waarin staat dat de arts verwonderd is over het BMA-advies en dat dit reden is voor verder denkwerk. Die opmerking suggereert wellicht dat Van der Marel vindt dat met het BMA-advies onvoldoende is gedaan om aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor de gezondheid van eiser te voorkomen of te beperken, maar de opmerking is niet voorzien van enige nadere toelichting of een medische onderbouwing. Eiser heeft ook niet met objectieve informatie aannemelijk gemaakt dat de voor hem benodigde medische zorg in Spanje ontbreekt of dat verweerder er om andere redenen niet van uit mag gaan dat eiser in Spanje de zorg kan krijgen die kwalitatief vergelijkbaar met de zorg hij in Nederland krijgt. Verweerder heeft op basis van het BMA-advies mogen concluderen dat, indien het advies wordt gevolgd, overdracht aan Spanje niet zal leiden tot ernstige en onomkeerbare schade. De rechtbank ziet dan ook geen reden om te oordelen eiser om medische redenen niet aan Spanje kan worden overgedragen.
19. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken.