ECLI:NL:RBDHA:2023:11786

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.19699
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag en overdracht aan Spanje in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Libanese nationaliteitdrager, had op 6 juni 2022 zijn eerste asielaanvraag ingediend, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk werd geacht voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 21 juli 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder en een tolk. De rechtbank concludeert dat de overdrachtstermijn niet is verstreken, omdat deze opnieuw is aangevangen na de uitspraak in hoger beroep op 3 maart 2023. Eiser had eerder een voorlopige voorziening aangevraagd, maar de rechtbank oordeelt dat de schorsende werking van de ordemaatregel niet van toepassing was op de overdrachtstermijn. Eiser voerde aan dat zijn medische situatie, waaronder een mogelijke PTSS en risico op reactieve suïcide, een belemmering zou vormen voor de overdracht aan Spanje. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder voldoende zorgvuldig heeft gehandeld door een medisch onderzoek te laten uitvoeren door het Bureau Medische Advisering (BMA), dat concludeerde dat overdracht aan Spanje mogelijk is mits er zorg voor eiser wordt geregeld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.19699

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. F.J.M. Schonkeren),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Epema).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 6 juli 2023 niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag.
2. De rechtbank heeft het beroep op 21 juli 2023 in Breda op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, G. Ahmed als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

De feiten
3. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Libanese nationaliteit.
4. Op 6 juni 2022 heeft eiser in Nederland zijn eerste asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft die asielaanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] , omdat is vastgesteld dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Gebleken was namelijk dat aan eiser een visum was verleend door de Spaanse autoriteiten, geldig van 5 november 2022 tot 17 februari 2023. Verweerder heeft de Spaanse autoriteiten op 5 augustus 2022 verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 12, eerste lid, van de Dublinverordening [2] . De Spaanse autoriteiten hebben dat verzoek op 19 augustus 2022 geaccepteerd. Feitelijke overdracht heeft niet plaatsgevonden.
5. Eiser heeft tegen de afwijzing van zijn eerste asielaanvraag beroep ingesteld bij deze rechtbank en deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, heeft dat beroep [3] met de uitspraak van 14 februari 2023 ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter van de Afdeling [4] heeft die uitspraak op 3 maart 2023 bevestigd, het hoger beroep ongegrond verklaard en de gevraagde voorlopige voorziening afgewezen. [5] Voorafgaand aan die uitspraak heeft de voorzieningenrechter op 15 februari 2023 bij wijze van voorlopige voorziening de ordemaatregel getroffen [6] dat de aangekondigde overdracht van eiser op 16 februari 2023 achterwege blijft, alleen al omdat de hogerberoepstermijn nog niet was verstreken. In die uitspraak staat ook dat na het verstrijken van deze termijn uitspraak zal worden gedaan op het resterende deel van het verzoek.
6. Eiser heeft op 25 maart 2023 een nieuwe asielaanvraag ingediend. Met het bestreden besluit heeft verweerder deze asielaanvraag niet in behandeling genomen. Verweerder gaat in het bestreden besluit nog steeds uit van de verantwoordelijkheid van Spanje voor de asielaanvraag en baseert zich daarbij nog steeds op het claimakkoord van 19 augustus 2022.
Is de overdrachtstermijn verstreken?
7. Uit artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening volgt dat de vreemdeling uiterlijk binnen een termijn van zes maanden wordt overgedragen aan de verantwoordelijke lidstaat. Die termijn gaat lopen vanaf aanvaarding van de andere lidstaat om de vreemdeling over of terug te nemen óf vanaf de definitieve beslissing op het beroep wanneer dit overeenkomstig artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening schorsende werking heeft.
8. Partijen verschillen van standpunt of de overdrachtstermijn verstreken is. Eiser stelt dat de laatste dag waarop hij kon worden overgedragen aan Spanje 19 februari 2023 was, zes maanden na het claimakkoord van 19 augustus 2022. Eiser voelt zich daarin gesteund door het arrest E.N., S.S. en J.Y. van het HvJEU [7] van 30 maart 2023 [8] , punten 31 tot en met 34. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de overdrachtstermijn opnieuw is aangevangen op de dag na de uitspraak van de Afdeling op het hoger beroep van eiser in de eerste asielprocedure en dat de laatste dag van de overdrachtstermijn 3 september 2023 is. Verweerder is ervan uitgegaan dat de op 15 februari 2023 bij wijze van voorlopige voorziening getroffen ordemaatregel schorsende werking heeft gehad.
9. Eiser voert aan dat uit de punten 31 tot en met 34 van het arrest volgt dat alleen bij een in eerste aanleg toegewezen voorlopige voorziening een voorlopige voorziening hangende de hogerberoepsprocedure kan leiden tot verlenging van de overdrachtstermijn. In dit geval is er enkel in de hogerberoepsprocedure een voorlopige voorziening getroffen. Eiser stelt dat deze voorlopige voorziening de overdrachtstermijn niet heeft opgeschort en dat de overdrachtstermijn dus op 19 februari 2023 is verstreken.
10. Verweerder interpreteert het aangehaalde arrest anders. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit het arrest, punt 34, niet mag worden afgeleid dat een toegewezen voorlopige voorziening in eerste aanleg (hangende het beroep bij de rechtbank) vereist is voor opschortende werking van de overdrachtstermijn hangende het hoger beroep. Verweerder heeft in dat verband ook gewezen op artikel 7.3 van het Vb [9] dat bepaalt dat een hangende beroep ingediend verzoek om voorlopige voorziening tot gevolg heeft dat de uitspraak op het beroep in Nederland mag worden afgewacht. Verweerder acht verder van belang dat het aangehaalde arrest gaat over een hoger beroep en verzoek om voorlopige voorziening die zijn ingediend door verweerder en niet door de vreemdeling.
11. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder.
12. Uit punten 33 en 34 van het arrest volgt dat een in hoger beroep door verweerder ingediend verzoek om voorlopige voorziening niet tot gevolg heeft dat de overdrachtstermijn wordt verlengd, als niet ook in eerste aanleg de uitvoerbaarheid van het overdrachtsbesluit is opgeschort. In deze zaak is het hoger beroep niet ingesteld door verweerder, maar door eiser. Bovendien was de uitvoerbaarheid van het overdrachtsbesluit opgeschort hangende het beroep in de eerste asielprocedure. Dat is niet het gevolg geweest van beleid van verweerder, zoals eiser ter zitting heeft betoogd, maar dat is voorgeschreven in artikel 7.3 van het Vb, een algemeen verbindend voorschrift.
De omstandigheid dat de rechtbank bij het beroep in eerste aanleg het verzoek om voorlopige voorziening heeft afgewezen, maakt dat niet anders. Het verzoek om voorlopige voorziening is op 14 februari 2023 afgewezen nadat de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Zolang het beroep bij de rechtbank liep, heeft het ingediende verzoek om voorlopig voorziening de uitvoerbaarheid van het overdrachtsbesluit opgeschort.
13. Eiser heeft na de uitspraak van 14 februari 2023 gebruik gemaakt van zijn recht om hoger beroep in te stellen en om hangende dat hoger beroep een verzoek om voorlopige voorziening in te dienen ter voorkoming van de overdracht. De voorzieningenrechter van de Afdeling heeft vervolgens op 15 februari 2023 bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat dat de aangekondigde overdracht op 16 februari 2023 achterwege blijft. Met de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 3 maart 2023 is het hoger beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening (voor het overige) afgewezen. Dat is de ‘definitieve beslissing op het beroep’ als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening. Artikel 29, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 27, derde lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening, verbindt daaraan het rechtsgevolg dat de overdrachtstermijn wordt verlengd tot zes maanden na de definitieve beslissing op het beroep. Uit punt 24 van het arrest blijkt dat de Uniewetgever heeft beoogd dat de overdrachtstermijn pas gaat lopen zodra de beslissing op een overdrachtsbesluit definitief is geworden, na uitputting van alle rechtsmiddelen in de betreffende lidstaat, mits de uitvoering van het overdrachtsbesluit is opgeschort op grond van artikel 27, derde of vierde lid, van de Dublinverordening. Daaraan is naar het oordeel van de rechtbank voldaan: eiser heeft alle rechtsmiddelen benut en de uitvoering van het overdrachtsbesluit is opgeschort.
14. Verweerder heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat de laatste dag van de uiterste overdrachtstermijn 3 september 2023 is (zes maanden na de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 3 maart 2023). Deze termijn is nog niet verstreken. Dat betekent dat verweerder terecht heeft aangenomen dat Spanje (nog steeds) verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Eisers beroepsgronden hierover treffen dus geen doel.
Medische situatie
15. Eiser stelt zich op het standpunt dat overdracht aan Spanje vanwege zijn medische situatie strijd kan opleveren met artikel 4 van het Handvest [10] en dat overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen. Eiser doet een beroep op het arrest C.K. [11] Eiser stelt dat overdracht een reëel en bewezen risico oplevert van een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn medische situatie. Bij zijn asielaanvraag heeft hij een medische verklaring van arts A. van der Marel gevoegd, waarin melding is gemaakt van een mogelijke posttraumatische stressstoornis (PTSS) en een risico op reactieve suïcide bij uitzetting.
16. Uit het arrest C.K. volgt dat, wanneer bij de vreemdeling sprake is van een ernstige medische aandoening, verweerder niet kan volstaan door enkel te kijken naar de gevolgen van het fysieke vervoer van de vreemdeling van een lidstaat naar een andere, of naar eventuele systeemfouten in het zorgstelsel van de verantwoordelijke lidstaat. Verweerder dient ook rekening te houden met alle aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen die uit de overdacht kunnen voortvloeien.
17. Verweerder heeft voorafgaand aan het bestreden besluit onderzoek laten verrichten door het BMA. [12] Verweerder heeft het BMA verzocht om een advies uit te brengen over de vraag of er sprake is van een situatie dat de overdracht zal leiden tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidssituatie, dan wel dat daarop een aanzienlijk risico bestaat. Het BMA op basis van dossieronderzoek door een arts geconcludeerd dat eiser kan worden overgedragen aan Spanje, mits:
 eiser tijdens de reis wordt begeleid door en sociaal psychiatrisch verpleegkundige, en,
 eiser direct na de reis fysiek wordt overgedragen aan een psychiater, op het vliegveld of in een psychiatrische instelling.
Het BMA heeft daarbij aanbevolen dat er ook een schriftelijke overdracht van medische gegevens plaatsvindt, dat eiser dus zijn medische gegevens meeneemt (bijvoorbeeld een ingevuld Europees Medisch Paspoort), om tijdens de reis de medicatie te continueren en om voldoende medicatie mee te nemen om de periode van de reis te overbruggen.
18. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij het voorbereiden van het bestreden besluit voldoende zorgvuldig te werk is gegaan. Er heeft een medisch onderzoek plaatsgevonden. Uit het advies van 9 juni 2023 blijkt dat de arts van het BMA heeft kennisgenomen van de medische verklaring van Van der Marel. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat het onderzoek van het BMA te beperkt gericht is geweest op de mogelijkheden van eiser om te reizen. Met het advies om eiser in Spanje, direct na de reis, fysiek over te dragen aan een psychiater, en om overdracht van medische gegevens en medicatie te laten plaatsvinden, is recht gedaan aan de voorwaarden uit het C.K.-arrest.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [13] volgt dat eiser met objectieve gegevens de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen van een overdracht dient aan te tonen. Eiser is daarin niet geslaagd. Eiser heeft een reactie op het BMA-advies van arts Van der Marel overgelegd, waarin staat dat de arts verwonderd is over het BMA-advies en dat dit reden is voor verder denkwerk. Die opmerking suggereert wellicht dat Van der Marel vindt dat met het BMA-advies onvoldoende is gedaan om aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor de gezondheid van eiser te voorkomen of te beperken, maar de opmerking is niet voorzien van enige nadere toelichting of een medische onderbouwing. Eiser heeft ook niet met objectieve informatie aannemelijk gemaakt dat de voor hem benodigde medische zorg in Spanje ontbreekt of dat verweerder er om andere redenen niet van uit mag gaan dat eiser in Spanje de zorg kan krijgen die kwalitatief vergelijkbaar met de zorg hij in Nederland krijgt. Verweerder heeft op basis van het BMA-advies mogen concluderen dat, indien het advies wordt gevolgd, overdracht aan Spanje niet zal leiden tot ernstige en onomkeerbare schade. De rechtbank ziet dan ook geen reden om te oordelen eiser om medische redenen niet aan Spanje kan worden overgedragen.
19. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken.

Conclusie en gevolgen

20. Verweerder heeft de aanvraag terecht niet in behandeling genomen.
21. Het beroep is ongegrond.
22. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.zaaknummer NL22.26448.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.zaaknummers 202301015/1/V3 en 202301015/3/V3.
6.zaaknummer 202301015/2/V3.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie.
8.ECLI:EU:C:2023:272.
9.Vreemdelingenbesluit 2000.
10.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
11.HvJEU 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127, in de zaak C.K. tegen Slovenië.
12.Bureau Medische Advisering.
13.Zie de uitspraak van 22 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2845, zie ook de uitspraak van 30 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3480.