ECLI:NL:RBDHA:2023:11800

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
AMS 22 / 7448 en AMS22 / 7449
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de eigen bijdrage in de kosten van opvang door het COA na uitbetaling van een dwangsom

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 3 mei 2023, wordt het beroep van eiser, een Iraanse asielzoeker, tegen de vaststelling van een eigen bijdrage in de kosten van zijn opvang door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) beoordeeld. Eiser is van mening dat hij geen eigen bijdrage hoeft te betalen, omdat hij niet op de hoogte was van deze verplichting en omdat hij bijzondere persoonlijke omstandigheden heeft die een matiging van het bedrag rechtvaardigen. Het COA heeft echter vastgesteld dat eiser een eigen bijdrage van € 2.298,- verschuldigd is, gebaseerd op zijn vermogen dat hij heeft verkregen door een dwangsom van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat het COA niet de bevoegdheid heeft om de eigen bijdrage te matigen, omdat het gebonden is aan de voorwaarden van de ministeriële regeling (Reba) en de Wet COA. Eiser heeft zijn bijzondere omstandigheden niet voldoende onderbouwd en de rechtbank concludeert dat hij wel degelijk op de hoogte was van de verplichting om eigen vermogen door te geven.

De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het beroep ongegrond is verklaard. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 22/7448 (beroep)
AWB 22/7449 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2023 in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Iraanse nationaliteit, eiser/verzoeker, hierna: eiser,
(gemachtigde: mr. F. Maleki),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), het COa

(gemachtigde: mr. H. El Hajoui).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de vaststelling van het Coa dat eiser een eigen bijdrage in de kosten van de opvang is verschuldigd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 25 november 2022 is het Coa tot de vaststelling gekomen dat eiser een bedrag van € 2.298,- aan eigen bijdrage in de kosten van zijn opvang is verschuldigd.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de vordering eigen bijdrage stop te zetten totdat op het beroep is besloten.
1.3.
Het COa heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank/voorzieningenrechter (de rechtbank) heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 20 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [de persoon] als tolk Farsi en de gemachtigde van het COa.

Totstandkoming van het besluit

2. Het COa is tot het bestreden besluit gekomen omdat eiser als gevolg van de uitbetaling van een dwangsom van € 9.742,- door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) beschikt over eigen vermogen dat hoger is dan de vermogensgrens en hij daarom op grond van artikel 20, tweede lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva) een vergoeding voor de kosten van zijn opvang moet betalen aan het COa. De hoogte van deze eigen bijdrage heeft het COa bepaald op grond van de Regeling eigen bijdrage asielzoekers met inkomen en vermogen 2008 (Reba 2008).

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen de vaststelling van de eigen bijdrage. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser, waarbij de rechtbank vaststelt dat eiser een aantal beroepsgronden op de zitting heeft laten vallen. Dit zijn de beroepsgronden die erop zien dat de rechterlijke dwangsom een vergoeding voor immateriële schade zou zijn, dat het innen van een dwangsom niet evenredig is en dat op grond van Europese regelgeving de eigen bijdrage gematigd zou moeten worden. De rechtbank zal deze beroepsgronden in deze uitspraak dan ook niet beoordelen.
4. De rechtbank oordeelt dat de nog resterende beroepsgronden niet kunnen slagen
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft
.
5. De rechtbank gaat daarbij uit van de volgende feiten. Eiser heeft op 25 april 2019 asiel aangevraagd in Nederland. Op 16 juni 2021 is deze aanvraag ingewilligd.
Moet het COa de eigen bijdrage in de opvang matigen?
6.1.
Eiser voert aan dat het COa in het bestreden besluit de eigen bijdrage van eiser had moeten matigen, gelet op zijn bijzondere, persoonlijke omstandigheden. Deze omstandigheden zijn dat eiser in het asielzoekerscentrum (azc) in [plaats] bijna verkracht is en dat het COa eiser toen niet heeft willen overplaatsen. Hierdoor was het voor eiser moeilijk om in [plaats] te moeten verblijven en heeft hij zelf moeten besluiten het azc in [plaats] te verlaten. Eiser heeft hierdoor kosten moeten maken om zelf in zijn onderdak te kunnen voorzien. Daarnaast heeft eiser drie verschillende dwangsommen gekregen, één van € 1.442,-, één van € 7 .500,- en één van € 800,-. Als de IND deze dwangsommen apart van elkaar had overgemaakt dan had eiser niet in één keer over het hele bedrag beschikt, waardoor hij minder in de eigen bijdrage had moeten betalen.
6.2.
Het COa stelt dat de Reba een ministeriële regeling is die zijn grondslag vindt in de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COA). Dat de Reba een ministeriële regeling is, betekent dat het COa gebonden is aan de daarin gestelde voorwaarden. Het Coa kan daar niet van afwijken, zoals bedoeld in artikel 4:84 van de Awb. Overigens heeft eiser zijn bijzondere omstandigheden niet nader toegelicht, dat is pas op zitting gebeurd. Daarnaast is het niet aan het COa te wijten dat de drie dwangsommen tegelijkertijd aan eiser zijn uitbetaald. Eiser beschikte pas later over een bankrekening, waardoor de dwangsommen pas op een later moment aan hem uitbetaald konden worden, aldus het COa.
6.3.
De rechtbank is het met het COa eens dat het beroep dat eiser heeft gedaan op een matiging van de eigen bijdrage geen doel treft. Het COa heeft namelijk niet de bevoegdheid om op grond van artikel 4:84 van de Awb het verschuldigde bedrag te matigen. Bij de vaststelling van de hoogte van de eigen bijdrage past het COa geen beleidsregels toe, maar geeft zij uitvoering aan een wet (de Wet COA) en een ministeriële regeling (de Reba). Het stond het COa dus niet vrij om af te wijken van de Reba en daarmee om van het vastgestelde bedrag op grond van bijzondere omstandigheden af te wijken.
6.4.
Voor zover eiser heeft betoogd dat het bedrag moet worden gematigd op grond van het evenredigheidsbeginsel (omdat de ministeriële regeling op dit punt in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur), stelt de rechtbank vast dat eiser op dat punt geen gronden heeft aangevoerd.
6.5.
De beroepsgrond dat het COa de verschuldigde eigen bijdrage had moeten matigen slaagt dan ook niet.
Wist eiser dat hij een eigen bijdrage moest betalen als hij vermogen verwierf?
7.1.
Op de zitting is nog ter sprake gebracht dat eiser in zijn zienswijzegesprek had verteld dat hij niet op de hoogte was dat hij een eigen bijdrage moest betalen, en dat daardoor het geld al op is. Op de zitting heeft eiser verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat het COa in 2019 aan hem heeft verteld dat als hij over geld zou beschikken, hij dit aan het COa moest vertellen omdat hij dan misschien een eigen bijdrage zou moeten betalen.
7.2.
Het COa heeft in het verweerschrift aangegeven dat eiser wel op de hoogte was dat hij een eigen bijdrage moest betalen als hij vermogen verwierf. Op zitting heeft het COa nader onderbouwd dat met eiser op 1 mei 2019 een rechten- en plichtengesprek is gevoerd en dat per 18 juni 2020 ook schriftelijk en digitaal is geïnformeerd via mycoa.nl. Op deze website, inmiddels op de hoofdpagina, staat belangrijke informatie over het ontvangen van een dwangsom van de IND en dat dit van invloed kan zijn op het betalen van een eigen bijdrage.
7.3.
De rechtbank leidt uit wat het COa heeft aangevoerd af dat aan eiser wel is medegedeeld dat hij eigen vermogen moest doorgeven, alsook dat hem is verteld dat hij bij het beschikken over eigen vermogen mogelijk een eigen bijdrage in de kosten van de opvang moet leveren.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
9. Omdat is beslist op het beroep, is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 22/7448,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 22/7449,
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Roefs, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.